ArtWay

Kunstenaars openen onze ogen voor rijkdom en betekenis. Sandra Bowden

De zeven werken van barmhartigheid

De zeven werken van barmhartigheid van de Meester van Alkmaar

door Marleen Hengelaar-Rookmaaker

Dit bijna vijf meter brede veelluik over de zeven werken van barmhartigheid werd gemaakt in opdracht van de gasthuismeesters van het Heilige Geestgasthuis in Alkmaar. Omdat er verschillende theorieën bestaan over wie het precies maakte, is de schilder de geschiedenis ingegaan als de Meester van Alkmaar. Hoogstwaarschijnlijk gaat het echter om de schilder Cornelis Buyt, die in Alkmaar werkzaam was van ca. 1490 tot 1510.

De panelen hingen aanvankelijk in het gasthuis in Alkmaar. Al gauw verhuisden ze naar de Grote- of Sint Laurenskerk. In 1566 viel het werk ten prooi aan de beeldenstormers, waarvan het nog steeds de nodige tekenen vertoont. In 1918 kocht het Rijksmuseum de polyptiek aan en sindsdien hangt er in de Alkmaarse kerk een kopie.

Het veelluik vormt de oudste overgeleverde Noord-Nederlandse afbeelding van de werken van barmhartigheid. In het Haarlemse Heilige Geestgasthuis hing een vergelijkbaar vroeger werk van Geertgen tot Sint Jans, dat helaas verloren is gegaan. Het kan model hebben gestaan voor dit werk.

****

Paneel 1: De hongerigen voeden

Deelt mildelick den armen // god zal u weder ontfarmen

Een Hollandse stad vormt het decor voor dit beeldverhaal. Het is een propere stad met alleen stenen huizen, een welvarende en voorbeeldige stad. Welgestelde burgers in eigentijdse kledij geven brood aan de armen. Een groepje sloebers dringt op de voorgrond samen bij de deur van een huis. Terwijl een vrouw de mand met brood ophoudt, deelt haar man het brood uit. Hij let er niet op bij wie het brood terecht komt en laat zo zijn linkerhand niet weten wat zijn rechterhand doet (Matteüs 6:3). Hij geeft een brood aan de man in de rode gescheurde mantel met een kind op zijn schouders. De man is blind. Hij wordt zachtjes geleid door zijn vrouw die met haar rechterhand brood geeft aan het kind op de grond. Ze mogen dan behoeftig zijn, maar ze zijn wel samen en zeker niet zonder liefde! Op de voorgrond zit een man met mismaakte voeten, die zich op de sociale rangorde nog een trede lager wist dan de armen. En wie staat daar onopvallend tussen de bedelaars precies in het midden van het paneel? Jezus, herkenbaar aan zijn traditionele Jezusgezicht: lang en smal, met lange haren, een scheiding in het midden. In tegenstelling tot alle anderen kijkt hij de beschouwer aan en zegt: ‘Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.’

****

Paneel 2: De dorstigen laven

Van spijs ende drank in dit leven // duistentfout zal u weder werden gegeven

Op het tweede tafereel zien we rechts een wel heel voornaam huis; het heeft een bordes en pilaren. Niettemin delen de heer en vrouw des huizes eigenhandig water uit aan een groepje mensen dat uit zes volwassenen bestaat, waaronder Jezus, een kreupele en twee kinderen. Jezus kijkt vriendelijk naar de ‘schenker’. Mooi detail is dat de kan met het begeerde water zich precies in het centrum van de compositie bevindt. Op de achtergrond zien we een vrouw die een blinde en zijn begeleider van water voorziet. Je vraagt je af of er geen pompen waren in die tijd, waar mensen water konden halen. Maar daar gaat het ook niet om: de woorden van Jezus uit Matteüs 25 worden hier in beeld gebracht. Dit veelluik wil de kijker aansporen tot naastenliefde. Het is een didactisch werk, net als de schilderijen van de eveneens in deze tijd werkende Jeroen Bosch. Vooral de grote man die hier net water krijgt heeft een Boschachtige kop. Kunsthistorici nemen tegenwoordig aan dat de Bossche meester beïnvloed was door de broeders van het gemene leven, die twee huizen hadden vlakbij zijn atelier. Dat zou ook goed kunnen gelden voor onze Alkmaarse schilder, want de moderne devotie legde veel nadruk op een persoonlijk en praktisch geloof. Wat we hier echter niet zien, zijn de Bossche duivelse gedrochten en demonen. Onze schilder koos duidelijk voor een vriendelijker beeldtaal.

****

Paneel 3: De naakten kleden

Uwen evenmensche zijn naecktheyt wilt decken // op dat god wijt doet uwer soden vlecken

Op de voorgrond van het derde paneel doet een man in een bijzonder rijke mantel een bedelaar met kapotte linkerschoen een nieuw onderkleed aan. Hij heeft hem ook al een nieuw bovenkleed gegeven en brengt zo Matteüs 5:40 in de praktijk. Rechtsachter hen benadert een groep mannen een echtpaar. De voorste maakt een smekend handgebaar. Het loopt kennelijk tegen het najaar en zijn gehavende kleren zullen hem niet tegen de kou kunnen beschermen. De man van het echtpaar kijkt hem aandachtig aan. Hij doet niet slechts ‘een goed werk’, maar lijkt ook echt met de arme man begaan. Jezus staat hier wederom tussen de landlopers en losers. Hij identificeert zich met hen. Hij lijdt met hen mee en roept de kijkers op dat ook te doen: om hun verbeelding in te schakelen en net als hij (letterlijk) in de schoenen van de minder bedeelden te gaan staan en hem na te volgen in zijn erbarmen en barmhartigheid. Weer dringt de gedachte zich op aan de navolging van Christus, de Imitatio Christi, die door de moderne devotie werd benadrukt. Een mooi detail is nog de ooievaar op zijn nest op het dak rechtsachter. Haar partner staat hoog op het huis tegenover haar. Het is een referentie aan Matteüs 6: ‘Is het lichaam niet meer dan kleding? Kijk naar de vogels in de lucht: ze zaaien niet en oogsten niet en vullen geen voorraadschuren, het is jullie hemelse Vader die ze voedt. Zijn jullie niet meer waard dan zij?’

****

Paneel 4: De doden begraven

Van de dooden te begraven so wij lesen // wert thobias van god gepresen

Zes van de werken van barmhartigheid zijn gebaseerd op Matteüs 25. Paus Innocentius III voegde daar in het jaar 1207 een zevende werk aan toe: de doden begraven. Hij baseerde zich hierbij op het apocriefe boek Tobit, dat het belang van de zorg voor de overledenen benadrukt. De schilder plaatste dit zevende werk in het midden. Het niet de burgerij die we hier in actie zien, maar de geestelijke stand. Priesters en monniken zorgden in de middeleeuwen voor het begraven van rijken en armen. Rechts van hen staan de pestmeesters, herkenbaar aan hun zwarte pakken met snavelmasker. In die snavel bevonden zich kruiden om de kwaadriekende dampen tegen te gaan die naar men dacht de gevreesde ziekte verspreidden. Een afschrikwekkend gezicht. Toch waren het juist deze mensen die hun leven riskeerden door de zorg voor de pestlijders op zich te nemen en ze verdienen dus zeker ook een plaatsje in de rij van voorbeeldige mensen. Ook Jezus is begaan met de slachtoffers, maar dit keer niet als een van hen maar als rechtvaardige rechter op de dag van het oordeel. Hij troont op de regenboog als de koning van het heelal. Door dit paneel in het midden te plaatsen torent hij boven alle taferelen uit en verbindt de kunstenaar de werken van barmhartigheid met het toekomstige oordeel. Zoals ook Matteüs 25 en de onderschriften van de panelen doen. Met zijn ene hand wijst Jezus op de wond in zijn zij. De andere toont de wond of stigma in zijn hand. Zo benadrukt hij zijn eigen lijden, ‘mede-lijden’ en barmhartigheid.

****

Paneel 5: De vreemdelingen herbergen

Die heer spreekt Wilt mij verstaen // wat Ghij den minsten doet wert mij gedaen

Op de voorgrond van dit paneel verwelkomt een burgerechtpaar zeven vreemdelingen, waaronder Christus. Ze betonen hun gastvrijheid met hartelijkheid en warme aandacht. Meer naar achteren neemt een vrouw een wellicht blinde man bij de hand om hem en zijn begeleider de weg naar haar huis te wijzen. Er bevinden zich meerdere pelgrims onder de reizigers. Ze zijn herkenbaar aan hun hoeden, kruiken, gebedskettingen en pelgrimsstaf. De pelgrimstekens die zij op hun hoeden en mantels dragen, zijn symbolen van de bedevaartsoorden die zij bezochten. Sint-Jakobsschelpen werden verkregen in Santiago de Compostella in Spanje, terwijl de Petrussleutels uit Rome afkomstig zijn. Het zijn kleine loodtinnen speldjes met allerlei verschillende voorstellingen, waarvan er met behulp van metaaldetectoren de laatste decennia duizenden uit de Hollandse bodem zijn gehaald. De traditie om op bedevaart te gaan had tot doel Gods zegen en een aflaat voor begane zonden te verwerven. In deze tijd vlak voor de Reformatie was er veel kritiek op dit soort uiterlijke religieuze vormen, waarmee men het eigen zielenheil veilig meende te kunnen stellen. Ook de Meester van Alkmaar schildert de weldoeners op zijn veelluik zó dat zij duidelijk maken dat de ware liefdadigheid niet wortelt in het naleven van voorschriften, maar in oprecht erbarmen.

****

Paneel 6: De zieken verzorgen

Wilt ziecken ende crancken vysenteren // u loon zal ewelick vermeren

Dit zesde paneel is het enige dat ons een binnenruimte toont. Het zou zomaar het Heilige Geestgasthuis in Alkmaar kunnen zijn. Gasthuizen of hospitalen waren allereerst bestemd voor de verzorging van zieken en ouderen, maar daarnaast voorzagen ze behoeftigen ook van bed, bad en brood. Het gasthuis in Alkmaar is gesticht door de parochie, maar elders werden ze ook wel opgezet door de burgerij. Gewoonlijk stonden de bedden langs de beide kanten van een langwerpige zaal. Hier zien we er drie. In het eerste ligt een vrouw, die liefdevol wordt bezocht door haar man. In het tweede bed krijgt een patiënt net wat te drinken. Het derde bed is nog leeg, maar lijkt bestemd voor de man die net gewassen wordt. Vooraan zien we Jezus tussen een groepje mannen staan. Waarschijnlijk zijn dit de gasthuismeesters, die de opdracht gaven voor dit veelluik over barmhartigheid. We zien ze hier pleiten bij de statige vrouw die de leiding lijkt te hebben voor een plekje voor deze nieuwe patiënt, maar de boodschap is klaarblijkelijk dat er voor hem geen plaats is in dit huis. Het is natuurlijk een verwijzing naar Lucas 2:7, waarin verteld wordt dat Jezus zijn leven moest beginnen als dakloze in een armetierige stal. Het afwijzende antwoord van deze vrouw is de enige dissonant in de wereld van ideale naastenliefde die de panelen ons tonen.

****

Paneel 7: De gevangenen bezoeken

Die gevangen verlost met caritaten // het komt hier nae zijner zielen te baten

Op het meest rechtse zevende paneel kijken we een gevangenis binnen. Op de voorgrond zien we een aantal bezoekers voor een hek staan. Achter het hek bevindt zich de buitenruimte van de gevangenis, daarachter een gang die voor cellen langsloopt en pas daarachter de cellen. Vier lagen achter elkaar dus. De schilder lijkt zelf ook in de war te zijn geraakt van al die lagen: de man die gegeseld wordt bevindt zich in de tweede laag, maar de man die hem slaat (en de zweep die achter de pilaar langsgaat) bevinden zich in de derde laag. De zweep is precies in het midden van de compositie geplaatst. Iedereen reageert op dit pijnlijke geweld, ieder op eigen wijze. De mensen voor het hek proberen de man met de zweep met geld over te halen te stoppen met zijn zweepslagen. De vrouw van de gegeselde man staat middenvoor en kijkt smekend naar een andere vrouw. De man links tast ook al in zijn buidel. De medegevangene op de grond probeert weg te kruipen voor het zweepgeweld. Rechtsachter hem staat Jezus, die maar al te goed weet hoe het is om zweepslagen te ontvangen. Hij staat letterlijk aan de kant van de zondaars en is afgebeeld als ‘Salvator mundi’, redder van de wereld, met de wereldbol in zijn hand. Hij zegent de gegeselde man en daarmee alle lijdende mensen die op deze panelen staan afgebeeld. Zo sluit hij het beeldverhaal af en roept de kijker op om met hem een zegen te zijn voor allen die dat nodig hebben.

****

Meester van Alkmaar: De zeven werken van barmhartigheid, 1504, olieverf op paneel, 120 x 472 cm, Rijksmuseum, Amsterdam.

Marleen Hengelaar-Rookmaaker is hoofdredacteur van ArtWay.