ArtWay

De veertigdagentijd herinnert mij eraan dat ik niet vast hoef te zitten in oude patronen van denken en handelen. Vernieuwing is mogelijk.

Willem Jan Otten & Hans Holbein de Jonge

Willem Jan Otten: Wederkomst, te Bazel (gedicht)

en

Hans Holbein de Jonge: Het lichaam van de dode Christus in het graf (schilderij)

WEDERKOMST, TE BAZEL

door Willem Jan Otten

Na sluitingstijd
rolt hij zijn laatste rustplaats uit,
geruisloos als een dief 
die zich had laten insluiten.
Hij heeft de lange vingers van zijn rechterhand
zo wijd hij kon gespreid,
en daarna koot voor koot
geknakt, knak knak.
Het bloed tot zwijgen geschilderd
is gaan ruisen in zijn linkeroor,
het is hier tuitend stil,
hij rekt zijn benen uit,
wil zijn wreef nu wrijven met daarin
het jeukend spijkergat, stoot zijn hoofd en kijkt opzij,
de vochtbeheerste zaal van het museum in. 

Herinnert zich 
de lange dag, 
het defilé van blikken
glijdend langs 
zijn aanstootgevend lijf,
japannerflits,
een kind dat vroeg
wie is die man,
haar jonge vader 
die niet verder kwam
dan echt hij slaapt,
die voelde hoe zijn hand
werd vastgepakt en dacht
ik google Holbein straks,
een oude homosexueel
die onbedwingbaar aan 
een nooit verklaarde liefde dacht, 
de vrouwelijke suppoost
die raak hem niet aan
moest zeggen tot
de Franse vrouw
die vingertoppen naar 
zijn ongesloten ogen bracht,
een schuwe priester
die hoorbaar godverdomme fluisterde
een arts in spe
die met zijn rechterhand
zijn eerste snee herinnerde, 
de bange scalpel in zijn eerste lijk, 
een man in pak in wie,
dit naakte ziende,
als een storm de porno
van die nacht opstak,
een Chinese vrouw
die langs de binnenzijde van haar buik
het kind waarvan zij wist
dat het geen jongen was
voelde bewegen –
niemand heeft hij niet bemerkt
en allen opgenomen
in zijn doezelend besef.

De dag was hem geweest als nacht,
waaruit hij nu ontwaken moest.
Hij laat zich glijden uit de lade van zijn graf,
belandt op eigen benen,
gaat door zijn knieën kort,
springt dan overeind.
De wade om zijn lies
zakt als een luier af,
hij sjort hem vast
en gaat op weg, de lege gangen door,
de binnenplaats met boetelingen van Calais,

doorloopt de poort –
en staat op straat.
Er waait een koeltje langs zijn huid.
Hij glimlacht thans als Bruno Ganz.     

Er is verkeer, het raast voorbij, en ook een rakelingse voetganger
merkt hem niet op.
Hij gaat niet eens heel ver,
de tramrails over,
daalt de straatweg af
tot hij de brug bereikt.
Basel by night.

Daar in het midden blijft hij staan.
In hem klinken alle stemmen van de eeuwen op,
alle gebaren voelt hij, ondanks de suppoost.
Hij aanschouwt het kolken van gestegen water
Dat nooit voorbij zijn kolken raakt.
Hij balanceert nu op de rand van steen.

Ik ben die spiernaakt dood aanschouwd,
voorgoed op punt van opgaan staat,
hier, hier,
in leven,
als een dertiger zo bang voor de dood,
op punt van hemel varen in
de niet te schilderen rivier.

Ik leef, ik was, ik zal bestaan,
geen sterveling verbeeldt mijn eind,
geen Zwitser verlost mij
van verrijzen,
geen maakt mijn lijden aan 
hun zullen lijden
ongedaan.

*******

Hans Holbein de Jonge: Het lichaam van de dode Christus in het graf, 1521-1522, olieverf en tempera op hout, 30.5 x 200 cm, Kunstmuseum Basel.

August Rodin: De burgers van Calais, 1884-1889, Kunstmuseum Basel. 

Voor Willem Jan Otten zijn geloof en filosofie vanzelfsprekende onderwerpen voor zijn gedichten. Zijn poëzie is een verkenning van het wonderlijke in het alledaagse. Aan zijn beschouwingen over literatuur, moraal en geloof dankte hij de P.C. Hooft-prijs 2014. De eerste gedichten van Otten waren miniaturen van - bijvoorbeeld - manke katten, wind, schaarse woorden, dwaalgasten, zandstralen. Maar in de langere gedichten, zoals De eend en Het paard d'amour nam hij de tijd om overtuigingen en levensopvattingen te vangen in de avonturen van een eend en een paard. Zijn laatste bundels proberen christelijke en klassieke thema's te overdenken op een serieuze wijze, maar zonder de lichte toon van zijn vroege werk te verliezen. Zelf schreef hij dat poëzie overleeft door zich stil te houden, door 'niet volledig begrijpelijk te zijn, geen sociale veranderingen te beïnvloeden, niemand tot last te zijn'. Poëzie kan afwachten. (https://www.kb.nl/themas/nederlandse-poezie/moderne-nederlandse-dichters/willem-jan-otten)

Hans Holbein de Jonge (1497/8 – 1543) is een Duitse renaissancekunstenaar. Holbein was een veelzijdig artiest die niet alleen schilderde en tekende, maar ook boeken illustreerde, meubels en kostuums ontwierp en ramen brandschilderde. Deze zoon van de laatgotische schilder Hans Holbein de Oude werd geboren in Augsburg. Met zijn oudere broer Ambrosius trok Hans rond 1514 naar de handelsstad Bazel, waar ze onder meer houtsneden voor boekillustraties maakten (ook voor Luthers bijbelvertaling). Hans vervaardigde daarnaast portretten van vooraanstaande burgers. Rond 1517 maakte hij een reis naar Italië. Terug in Bazel schilderde Holbein portretten van de humanisten Amerbach en Erasmus; voor de laatste illustreerde hij Lof der zotheid met pentekeningen. In Bazel werd de vrijheid van de humanisten, waar Holbein zich verbonden mee voelde, steeds meer beknot door de Reformatie. De markt voor religieuze kunst werd aanzienlijk kleiner, waardoor Holbein minder opdrachten kreeg. Met een aanbevelingsbrief van Erasmus op zak reisde Holbein hierop in 1526 naar Engeland, waar hij de humanist Thomas More opzocht. Deze raakte onder de indruk van Holbeins werk en introduceerde hem aan het Engelse hof. Na een korte periode in Bazel, waarin hij overstapte op het hervormde geloof, vestigde hij zich in 1532 definitief in Engeland, waar hij onder meer werk verrichtte als hofschilder van koning Hendrik VIII. Kenmerkend voor zijn schilderwerk zijn de heldere, vaak wat koele kleuren en de hoge mate van detail.