ArtWay

De veertigdagentijd herinnert mij eraan dat ik niet vast hoef te zitten in oude patronen van denken en handelen. Vernieuwing is mogelijk.

Kunstenaars

Vézelay, timpaan - door Marcel Barnard

De kerk van Vézelay weerspiegelt een zich uitbreidende wereld

door Marcel Barnard
 
In Autun beeldde Gislebertus aan het begin van de twaalfde eeuw Christus af temidden van zijn apostelen. In Vézelay, ongeveer honderd kilometer ten noordwesten van Autun, hakte een naamloze tijdgenoot van Gislebertus ook een timpaan uit de kalksteen. Hij komt uit dezelfde school. Het timpaan boven de grote deuren van de westwand, in de narthex (voorhal) van de Madeleine, toont de triomfe­rende Christus, afgebeeld binnen (op de bogen of archivolten) de tekens van de dierenriem en de maanden, dus van de kosmische en de mense­lijke tijd, terwijl hij zijn discipelen naar alle volkeren van de wereld zendt. Het werk is ongeveer tussen 1120 en 1130 ontstaan en weerspie­gelt een zich uitbreidende wereld waarin de mens als door Christus gezondene een voorname rol speelt.
 
Het einde van de elfde en de twaalfde eeuw vormen een tijd van voor­uitgang. Er is sprake van een 'expanding society', intern door bevol­kingsgroei en uitbreiding van de organisatie, extern door commerciële expansie en een trek naar andere streken. Dit laatste wordt mede zicht­baar in de enorme toename van pelgrimages, die hun hoogtepunt berei­ken in de kruistochten naar Jeruzalem om het heilige land van de Mos­lims te bevrijden. De verering van de relikwieën geeft de gelovigen deel aan de heilsgeschiedenis. De macht van de paus is groter dan ooit, ter­wijl die van de wereldlijke heersers verbrokkeld is. De wetenschappen bloeien. Men begint de fysische wereld te begrijpen en zelfs enigszins te beheersen. De economie groeit en brengt meer welvaart.
 
De kerken van Autun en Vézelay zijn producten van die tijd. De nieuwe kerk van Autun wordt vanaf 1146 een belangrijk pelgrimsoord nadat de relieken van Lazarus, die was gestorven en door de Heer werd opgewekt, erheen waren overgebracht. Vézelay was toen al bijna een eeuw lang pelgrimsoord. De paus had in 1058 de relieken van het klooster erkend, en vanaf die tijd dromden de pelgrims in stoeten naar de overblijfselen van Maria Magdalena, die de verrezen Heer nog vóór de apostelen had gezien. Vézelay werd één van de vertrekpunten voor de pelgrimage naar de heilige resten van de apostel Jacobus, in Santiago de Compostella. In 1143 predikt Bernardus de tweede kruistocht in het klooster van Vézelay, en in 1190 ziet de Madeleine de kruisvaarders voor de derde kruistocht vertrekken van tussen haar muren.
 
De Geest van Christus brengt de laatste dingen nabij
De moderne pelgrim betreedt de narthex van de Madeleine niet na een wekenlange voettocht, maar is met de auto gekomen en heeft alleen de laatste kilometer, door de enige straat van Vézelay, te voet afgelegd. De kerk blijft niettemin ook voor deze moderne pelgrim een hoogtepunt op zijn tocht. Ik sta stil in de narthex bij het tympanum boven de hoofdin­gang, waar het wenkende licht en de wonderlijke ruimte van de kerk zelf de reiziger als het ware dwingen zich voor te bereiden alvorens binnen te treden.
 
Net als in Autun valt op het timpaan eerst de majestueuze gestalte van de Christusfiguur op. Hij zetelt aan de wereld ontstegen en onaangedaan op zijn troon in de mandorla, die lichtkrans van glorie. Ik kom nog op Hem terug. Aan de handen van Christus ontspringen de stralen van zijn Geest. Christus is slechts door dunne lijnen met de schepping verbonden. Ongelukkigerwijs zijn de lijnen, de draden die van de handen van de Triomfator uitgaan op een aantal punten ook nog onderbroken of beter gezegd domweg weggehakt (net als vele hoofden). De stralen van de Geest zijn niet de enige getuigen die aan Christus ontspringen. Uit de troon komen 'stromen van levend water', die het timpaan een levendig aanzien geven. De stroom is op het tympanum beeld van de Geest en de bron is Christus. Ter hoogte van het hoofd van Christus vloeien links en rechts twee waterstromen, links in brede golven en rechts in korte kab­belingen, terwijl de voeten van de apostelen op een golvende richel staan, die de scheiding vormt met de figuren op de onderste band van de voorstelling.
 
De Bijbel spreekt in het laatste boek, de Openbaring, over rivieren die aan de troon van God ontspringen, in verband met visioenen over de eind­tijd. Pinksteren, de uitstorting van de Heilige Geest, heeft een eschatolo­gische strekking: het brengt 'de laatste dingen' nabij. In het laatste bij­belboek beschrijft Johannes het hemels Jeruzalem dat God tenslotte op de aarde zal doen neerdalen, en waar het levenswater aan de troon van het Lam ontspringt.
 
Het hemels Jeruzalem verruild voor het aardse
Talloze middeleeuwse dichters hebben de hemelse stad bezongen. Hilde­bert van Lavardin (1056-1133) bijvoorbeeld, bisschop van Le Mans en later aartsbisschop van Tours schreef ongeveer in dezelfde tijd dat de Christus van Vézelay werd gemaakt:
 
Me receptet Sion illa, (…)
Urbs caelestis, urbs beata,
super petram collocata,
urbs in portu satis tuo,
de longinquo te saluto.
Te saluto, te suspiro,
te affecto, te requiro.
 
Sion moge ik binnentreden, (…)
Stad van hemels zalig leven
in de vaste rots gedreven,
veilige haven bij Gods sterren,
ik begroet u al van verre.
U begroet ik, naar U smacht ik,
naar u zucht ik, op u wacht ik.
 
'Het verlangen staat gericht op de hemelse stad. Maar diezelfde eeuw van de kruistochten begint (in een ingewikkelde geschiedenis die wij hier achterwege laten) deze belofte van God in te ruilen tegen een militante inname en overname van de stad Jeruzalem en tegen een realisatie van de verlangens 'binnen het rijk van de schepping’. De bijbelse verdubbe­ling van het aardse Jeruzalem in de hemel houdt de aarde een spiegel voor en stelt haar een visioen voor ogen. De humanisering van het evangelie betekent tegelijkertijd dat de droom ervan wordt opgegeven en binnen de grenzen van het menselijk vermogen wordt getrokken. De stroom van de Geest wordt de stroom van de menselijke geest. Het Godsrijk begint verdacht veel te lijken op het triomferend christendom, op het rijk van de paus en de kerk.
 
'Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden: want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.’ (Johannes 7:37) Aan wie geloven ontspringen stromen van levend water, maar de notie dat dit water eerst geschonken is, begint naar de achtergrond te schui­ven.
 
'In de loop van de elfde eeuw werd het dragen van het kruis steeds gewoner. In 1095 werd het gedragen door iedereen die zich klaar maakte om naar het Heilig Land te vertrekken. Dat kruis was ook het embleem van de vrede die God de mensen had beloofd, van zijn overwinning op de kwellingen van de wereld. ( ... ) Opgestikt op de mantels van de kruisvaarders maakte het aan iedereen duidelijk dat zij op weg waren naar Golgotha, maar het betekende nog meer. Het drukte op hun lichaam het stempel van een Paasoffer, van een ver­bond met de macht van de Eeuwige. Daardoor werden ze gekenmerkt als uitverkorenen en nu al opgenomen in het tot vrede gebrachte koninkrijk van de Jongste Dag. ( ... ) Als dragers van dat insigne wer­den de avonturiers van de kruistochten op hun beurt stuk voor stuk plaatsvervangers van Christus, een waardigheid die voorheen, op grond van de zalving die plaatsvond tijdens de kroningsplechtigheid, uitsluitend aan de vorsten voorbehouden was geweest. Wat zij in Palestina zouden gaan beleven, was niets anders dan het aardse avontuur van de Verlosser. ( ... ) In de eerste jaren van de twaalfde eeuw lijkt de Romaanse droom te vervagen, lijkt de evangeliebood­schap zich eindelijk over de aarde te gaan verspreiden, de mens uit zijn angst te verlossen en aan te zetten tot nieuwe veroveringen. Op dat moment van rijpheid verschijnt op de drempel van een klooster waar de heilige Bernardus de koning van Frankrijk korte tijd later tot een nieuwe kruistocht zal oproepen, de meest majesteitelijke Godsfi­guur die de christenheid ooit heeft voortgebracht.' (Duby, 1984)
 
Pinksteren als zending naar de volkeren: inlijving door de doop
Door de Geest, zo schreven we in de inleiding, en ik word nu bij dit tym­panum aan die tekst herinnerd, maakt God zich bekend, en zo wordt 'door een spiegel in raadselen' hoorbaar wat geen oor heeft gehoord en zichtbaar wat geen oog heeft gezien. Die Geest, schrijft Paulus, 'door­zoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods.' Dat lees ik óók terug op dit timpaan. De Geest gaat hier uit van de Zoon. Het is dus de Geest van Hem die weet wat het is om gezondene te zijn, en die de diepten niet uit de weg is gegaan. De Geest sauveert zichzelf niet en gaat gevaren niet uit de weg. Zij daalt af tot in de uiterste hoeken en donkerste krochten van de wereld, maar óók en wie weet tegelijkertijd, zoekt Zij diep in God zelf, dus ook in die verheerlijkte Heer in de lichtkrans van zijn glorie. De don­kere duisternis staat niet buiten verband met de heerlijke glorie, en de schijnbaar zo onaangedane Triomfator - de meest majesteitelijke Godsfi­guur die de christenheid ooit heeft voortgebracht - is niet los te zien van de diepten waarin mensen verkeren. Daarbij moeten we ons evenwel bedenken dat deze gedachten in dienst zijn genomen door een samenle­ving die zich expansief uitbreidde tot ver over haar eigen grenzen heen, en die zich in toenemende mate identificeerde met de Geest.
 
De voorstelling op het timpaan van Vézelay herinnert door de afbeel­ding van zowel de Heilige Geest als de waterstromen aan de eschatolo­gische strekking van Pinksteren, dat wil zeggen aan de belofte van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. In dat verband moeten we terugko­men op de majestueuze Christus van Vézelay. Op de middenzuil die de twee grote deuren scheidt, is bovenaan, pal onder de voeten van de ver­heerlijkte Heer, Johannes de Doper afgebeeld.
 
Hij houdt een schotel voor zijn borst waarop het Lam Gods, zwaar beschadigd, ligt. Het Lam en de verhoogde Heer staan op één verticale lijn. De voorstelling laat er zo geen misverstand over bestaan dat de lij­dende Christus de triomferende is: het Lam regeert. Gods belofte is in Hem al gerealiseerd, en Hij is daarom de waarborg van de hoop. In Vézelay is de verhoogde Heer als een gekruisigde gemodelleerd: zijn handen zijn uitgestrekt als op het kruis. De Geest die de verhoogde Heer zendt aan zijn leerlingen legt hun de verhoging van de gekruisigde en opgestane Heer uit. Hij is gekruisigd en gestorven, maar ook uit het graf verhoogd tot aan de rechterhand van zijn Vader, en zó is Hij met zijn Geest bij deze wereld. Wie op weg gaat naar het kruis van Golgotha en het kruis als pelgrimsinsigne op zijn jas of tas speldt, is bestempeld als deelnemer aan de glorie van de Heer.
 
Het tympanum vraagt om een nog gedetailleerdere beschrijving om dat duidelijk te maken. Terzijde van Christus zitten elf apostelen. Allen hou­den zij een boek in de handen, een paar houden ook een pen vast. Zijn het evangelieboeken waarin het verhaal van de Opgestane wordt betuigd door de Geest? Direct links van de Heer is Petrus herkenbaar aan zijn sleutel. Bij de rechter groep ontbreekt de verbinding met de hand van de Tenhemelgevarene, maar ook die hand zelf en de hoofden van de discipelen zijn weggehakt.
 
Hoezeer Pinksteren begrepen wordt als de zending van de elf naar de uiteinden van de aarde en naar alle volkeren, blijkt uit de afbeeldingen op de boog en de latei (de bovendorpel van de deur). Daar zijn de volkeren afgebeeld naar de toenmalige voorstelling die men zich van anderen maakte. De karikatuur voor de vreemdeling is van alle tijden (maar in de onze wat subtieler en daarom ongrijpbaarder). Geheel rechts onderaan staan mensen met enorme olifantsoren, links daarvan reuzen en Pygmeeën. In de ronding, links naast de Christuskop, lopen Hondkopsindiërs met spitse hondensnuiten. Verder zien we jagers, vis­sers, ruiters, krijgers, veehouders en landbouwers. Men houdt het erop dat de boog de volkeren laat zien aan wie het evangelie al werd verkon­digd, en de latei de nog onbekeerde volkeren. Mogelijk zijn links met deze laatste de Joden bedoeld en geeft het dier waarmee zij lopen de Israëlitische offercultus aan. De vermeende bevrijding van Jeruzalem heeft zich schandelijk genoeg ook tegen de Joden gericht, die immers als de moordenaars van Christus golden. De oproep tot de eerste kruistocht leidde in het Rijnland tot allerhande progroms tegen de Joden ... De onbekeerde volkeren worden door de golvende waterband gescheiden van Christus en van de apostelen, maar rechtsonder de mandorla zijn de zwaar beschadigde Petrus (hij is dus tweemaal afgebeeld, ook hier is zijn sleutel nog herkenbaar) en men vermoedt Paulus, al door het water gezakt om deze volkeren letterlijk óp te halen, door het doopwater heen. Water en Geest herinneren op dit timpaan niet alleen, zoals we al zagen, aan de belofte van God die in Christus al waar is geworden, maar ook aan de doop die hele volkeren inlijft in het Rijk van Christus. Al de vol­keren delen in het heilsplan van de triomferende Christus. Geen volk valt daarbuiten, en dat veronderstelt dus een algemene doop. De missio, de zending gaat tot alle volkeren, opdat zij door de doop worden ingelijfd in het Rijk van Christus waaraan de kruisvaarders al participeren" Aan het einde van de elfde en in de twaalfde eeuw kreeg het optimisme van deze 'expanding society' gestalte in de militante kruistochten die van de droom van de hemelse stad weinig heel lieten en die de bekering van hele volksstammen op het oog had, anders gezegd in een triomferend chris­tendom. Zo vertolkt het timpaan van Vézelay een aantal bijbelteksten in de beeldtaal van het sterk veranderend wereldbeeld aan het begin van de twaalfde eeuw.
 
Zending in onze tijd: bevrijding
Het timpaan van Vézelay zet mij aan het denken. Aan de expansie van het westerse denken en de westerse cultuur is tot in onze dagen geen einde gekomen. Maar ik identificeer de zending van de kerk niet meer met die expansie. Integendeel. In de twintigste eeuw staan de stukken anders op het schaakbord dan in de elfde en twaalfde eeuw. We spreken van zending en belofte, van het universele heil dat zich door historische gestalten heen (Noordmans) een weg baant naar de toekomst. In ieder geval het westers theologisch denken heeft zich losgemaakt van de imperialistische gedachte dat het wereldwijde rijk van de kerk het doel van de zending is. Onze tijdgenoot, de theoloog Jürgen Moltmann heeft gezegd: de pro-missio (de belofte) van het Rijk grondvest de missio (de zending) van de liefde in de wereld. Omdat God zijn Rijk heeft beloofd, laat zijn gemeente zich in de wereld zenden met een boodschap van liefde en hoop. Zij zelf is de vleesgeworden hoop, een kiem van liefde en vrijheid in de wereld. Haar zending is dan ook kritisch, profetisch, en zij zal tegenstand ontmoeten. Het doel van de zending is niet de uitbreiding van de christelijke religie, of de planting van de kerk, maar de bevrijding van het volk in de naam van het Rijk dat komt. In die gedachte is een vergaande secularisering verdisconteerd. De kerk heeft haar pretenties verloren, en droomt niet meer serieus ervan een wereldmacht te zijn. Zij voltooit niet de Godsstad, maar is een begin van een verwijzing daarnaar. De doop wordt binnen die maatschappelijke context niet de inlij­ving bij de velen, maar een keuze voor het tegendraadse en niet van­zelfsprekende. De dopeling die nadert tot de vont om zich te laten dopen verkiest te leven bij een visioen, een verdubbeling, in een wereld die meent dat alles binnen haar eigen bereik ligt. Hij keert zich tegen de beweging die het tympanum van Vézelay aankondigt en die voltooid is in de contemporaine westerse cultuur die heel de wereld aan haar wil heeft onderworpen.
 
De triomf van de Geest die we in Vézelay zien is omgekeerd, en een aan­gevochten gebed om continuïteit en om een wonder geworden. Vervul­ling werd één en al verwachting. De Geest waait waarheen zij wil en de gestalten die zij zich vormt hebben geen duur, in de kerk noch daarbui­ten. Gods Rijk licht op bij momenten in raadselachtige spiegelbeelden die steeds voor misverstand vatbaar blijken. Het Rijk laat zich niet stormenderhand veroveren en vastleggen in een militair verdedigde staat, een hiërarchisch gestructureerde kerk of een evangelische massabewe­ging. De missio is veel bescheidener en grijpt in alle voorlopigheid voor­uit op het bestel dat God beloofd heeft. Het waaien van de Geest vindt in onze tijd en in ons deel van de wereld niet meer zijn reflectie in de gedoopte natie. Het zijn de weinigen die temidden van de velen getui­gen, weinigen of soms maar een vertwijfelde enkeling. Hij is geen kruisvaarder die er strijdvaardig op uittrekt. Hij is een ontheemde die God-mag-weten-waar is afgezet en maar moet zien hoe hij thuis komt, omdat de weg naar Jeruzalem voorgoed is afgesneden.
 
Gepubliceerd in Marcel Barnard: Wat het oog heeft gezien. Verbeelding als sleutel van het credo. Meinema – Zoetermeer, 1997.