ArtWay

Kunstenaars openen onze ogen voor rijkdom en betekenis. Sandra Bowden

Artikelen

Interview met Willem Meijer - Klaas v.d. Zwaag

Interview met Willem Meijer

door Klaas van der Zwaag
 
‘Christenen staan open voor kunst, maar hebben nog achterstand in studie’
 
Er is onder christenen meer open­heid voor kunstzinnige uitingen, maar ze hebben grote achterstand op het gebied van studie, bezin­ning en vakmanschap. Dat con­cludeert Willem L. Meijer, tot voor kort docent kunst- en cultuurge­schiedenis aan de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle en auteur van verschillende boeken en vele arti­kelen over kunst vanuit christelijk perspectief. Ook wordt volgens hem te weinig in rekening ge­bracht dat de moderne beweging het begrip 'kunst' volledig heeft 'ontgrensd' : 'Mede door de opvatting van kunst als" expressie" denkt men dat elke uiting als zodanig reeds kunst is en dat de gemeente waar­van men lid is dit als kunst dient te accepteren. Hier is het gevaar van dilettantisme en religieuze kitsch levensgroot.'
 
Harmonie
Sinds de oudheid stond kunst volgens Meijer in een vanzelfspre­kende relatie met andere gebieden, waaronder religie en ethiek, litera­tuur en geschiedenis. 'De bekend­ste formule zegt dat men streefde naar harmonie van het ware, het goede en het schone. Sinds de romantiek zie je dat het terrein van de kunst autonoom wordt, losgemaakt van andere gebieden. Kunst mag niets dan kunst zijn. De negentiende eeuw laat van de juist genoemde drieslag maar één factor over: schoonheid. Aan het begin van de twintigste eeuw, nog vóór de Eerste Wereldoorlog, slaat dit schoonheidsideaal in zijn te­gendeel om. De dominante kunst wordt anti-esthetisch.'
 
Meijer wijst in dit verband op de Duitse geleerde Werner Hofmann, die de kunst sinds Picasso en Klee typeert als Kunst der Kunstlosigkeit (niet-kunstzinnige kunst). 'Maar ondanks alle wisselingen - en er zijn er veel meer te noemen - is er een constante. Om aan die constante recht te doen heb ik verleden jaar, in een lezing te Rotterdam, kunst getypeerd als het gebied waar zichtbaar wordt hoe de mens zich verhoudt tot de wer­kelijkheid. Deze" definitie" is bruik­baar voor meer kunsten. Voor de muziek zou je "zichtbaar" kunnen vervangen door "hoorbaar".' Deze typering houdt verder in dat kunst impliciet te maken heeft met waarden. 'Impliciet, want het the­ma wordt niet beredeneerd, maar verbeeld; waarden, want kunst toont wat de wereld of het leven in de ogen van de kunstenaar waard is of betékent. Ook kunst die mens en wereld opvat als zinloos of absurd, valt onder deze typering. Immers, ook die laat zien hoe de maker zich tot de werkelijkheid verhoudt.'
 
In hoeverre wordt kunst gestuurd door levensbeschouwelijke of religi­euze achtergronden? Is elk kunstwerk een expressie van een bepaalde zin of gedachte, of overvraag je daarmee de eigen aard van een kunstwerk?
'Het blijkt dus tot de áárd van een kunstwerk te behoren, dat het waarden zichtbaar maakt. Tegelijk omvat dit een heel breed spectrum. Van waarden met wei­nig gewicht (die toch hun belang hebben) tot de hoogste waarden en de omkering van waarden. Niet van elk kunstwerk mogen we iets diepzinnigs verwachten. Hier speelt nog iets anders doorheen. De ene kunstenaar verbeeldt de hoogste waarden in een matig werk, de andere maakt van een kleinigheid een kunstzinnig ju­weeltje. Dit is niet een zaak van waarden, maar van artistieke ráng.'
 
Kan een christen abstracte kunst be­oefenen of doet hij daarmee geen recht aan de realiteit van Gods schepping?
'Ik zou willen vragen wat pioniers als Kandinsky en Mondriaan ertoe bracht abstract te gaan werken. Sinds de oudheid is kunst mime­tisch (afbeeldend, voorstellend). Wat brengt iemand ertoe uit "beel­dende" kunst het beeldende weg te filteren? Mede om op dit soort vragen niet simplistisch te reage­ren schreef ik voor de EH eerst de opstellen Kunst en geloof I en II (B&W, ms. 29 en 38) en later De mythe van de bron (Amersfoortse Studies no. 10 en 15). Ik wilde duidelijk maken dat bij de pio­niers van de moderne kunst de cultuuromslag van de romantiek doorwerkt. Vaak ziet men in de romantiek vooral de tegenstel­ling van verstand en gevoel. Mij lijkt een andere tegenstelling van meer gewicht: het tegen elkaar uitspelen van innerlijk en uiterlijk. Het innerlijk van de kunstenaar komt centraal te staan, en wel in relatie tot wat ik de "bron" noem: het veronderstelde goddelijke innerlijk van de wereld. Het ui­terlijk van mens en wereld geldt als slecht, of ten minste als iets van lager orde. Vanuit hun "ik­heiligdom" (Jeremy Begby) willen moderne romantici, in contact met dat goddelijke "centrale orgaan" (Klee), de wereld opnieuw tot aan­zijn roepen. Zij menen aan een in zichzelf betekenisloze wereld de verborgen waarheid te ontfutse­len. Dit streven naar waarheid ver­klaart de ongewone radicaliteit te­genover eeuwenlang verkondigde waarheden. In plaats van mimesis werd het trefwoord" expressie". In hoeverre een christen hier iets mee kan, is vers twee, maar hij moet zich toch eerst realiseren wat hier speelt. Om de gedachten enigszins te bepalen: een impressionistische kruisiging laat zich niet denken, maar een expressionistische of een abstracte - dat komt voor. Alleen drukt die doorgaans meer een religieus idee "kruisiging" uit, kruisiging als een archetype, in plaats van een uniek historisch feit dat zich buiten de kunstenaar voordeed en van boven z'n beteke­nis ontving.'
 
Hoe is globaal de verhouding van de christelijke kerk ten aanzien van kunst geweest?
'De kerk is al gauw uiteengegaan in oost en west. Zowel de Oosters­-Orthodoxe Kerk als de Rooms- Katholieke Kerk hebben zich in hun ritus georiënteerd op de cere­moniële praktijken van het Oude Testament, vermengd met een scheut mysteriedienst. Beide riten cirkelen om altaar, offer en pries­ter, en bij beide heeft het kerkge­bouw veel van een heiligdom naar de snit van tempel of tabernakel. Pas met de Reformatie gaan kunst en cultus uiteen. De kerk krijgt meer nieuwtestamentisch élan. Dan zet ook de reeds bestaande tendens door dat de kunst haar ei­gen terrein ontsluit en zich buiten kerkelijke kaders ontwikkelt, in nauw contact met het maatschap­pelijke en culturele leven.
 
'Sinds de romantiek wordt na de heersende invloeden van christendom en humanisme een derde beweging dominant, een neognostische, die over het algemeen niet als zodanig is herkend. Een van de gunstige uitzonderingen is de christen­kunsthistoricus Rookmaaker, die brede aandacht gaf aan de neo­gnostische achtergonden van veel moderne kunst. Pas door het werk van de theoloog Gilles Quispel kwam er cultureel aandacht voor deze "derde component van de Europese cultuurtraditie" . In de twintigste eeuw zijn er vooral in de Rooms-Katholieke Kerk po­gingen geweest aan belangrijke moderne kunstenaars opdrachten te verstrekken, maar de verhou­ding tussen kerken en modernen bleef moeizaam. De laatste decen­nia is dit een agendapunt in de reformatorische en evangelische wereld. Doordat deze op kerkelijk gebied geen eigen traditie heeft, is het gevaar groot dat men zomaar een beweging omhelst zonder zich af te vragen wat precies in huis wordt gehaald en waartoe. Hoe complex de situatie is, blijkt uit tal van studies, waaruit ik graag een bundel opstellen van de rooms-katholieke onderzoeker op het terrein van beeldtheologie Alex Stock licht: Keine Kunst: Aspekte der Bildtheologie (1996). Wie zijn boek doorwerkt, zal ontdekken dat niet alleen gereformeerden hier knel­punten signaleren.'
 
In hoeverre heeft het calvinisme met zijn soberheid een kunstvijandige hou­ding gecreëerd?
'Dit is een cliché, historisch on­houdbaar. Het calvinisme was zeker niet zo sober als men nog altijd meent. Bovendien leefden grote groepen van de bevolking vanaf de Middeleeuwen tot de ja­ren zestig van de twintigste eeuw soberder dan men zich vandaag realiseert. Het calvinisme leverde een grote bijdrage aan de ontwik­keling van de kunst, met hoog­tepunten in de Gouden Eeuw. Vandaag is daar weer nieuwe aandacht voor, met nieuwe inzichten. Veel misverstanden zijn al vele malen rechtgezet, maar het dringt niet door. Lees in dit verband het magistrale boek van Boudewijn Bakker, Landschap en Wereldbeeld: Van Van Eyck tot Rembrandt, ver­schenen in 2004.'
 
U schreef in het verleden zeer kritisch over moderne kunst. Is uw visie op moderne kunst als 'revolutionair' veranderd na uw publicaties Kunst ­en revolutie (1976) en Kunst en maatschappij (1977)? Hebt u moderne kunst misschien meer leren waarderen?
'Wat in zijn soort sterk is, heb ik als zodanig meer leren waarderen. Tegelijk krijg ik in mijn principiële en praktische kritiek per decen­nium meer bijval. De laatste tijd word ik zelfs ingehaald door een golf van ongekend radicale ana­lyses van de modernen, die mij soms te ver gaan, maar die, mits kritisch gebruikt, veel kunnen verhelderen. In het aprilnummer van Radix besprak ik de studie Art versus Nonart van de joodse kunst­geleerde Tsion Avital. Hij laat zien dat de modernen er niet in ge­slaagd zijn een nieuwe basis voor de kunst te ontwikkelen, maar pa­rasiteren op de enige basis tot nog toe, de mimetische. Nieuw is dat de kritiek tegenwoordig niet van conservatieve zijde komt, maar van een zich sterk heroriënterende progressieve. Kritische studies uit deze hoek verschijnen haast aan de lopende band, maar ze krijgen nog veel te weinig aandacht. Nog niet eerder liepen christenen zo klakkeloos achter moderne kunst aan, terwijl de samenleving al enkele decennia steeds kritischer wordt tegenover deze richting. We staan sterk op achterstand. Het is hoog tijd voor een nieuw boek. Of eigenlijk voor een reeks.'
 
Gepubliceerd in Ellips 6 / Bijbel en Wetenschap 30, 262, 2005