ArtWay

De veertigdagentijd herinnert mij eraan dat ik niet vast hoef te zitten in oude patronen van denken en handelen. Vernieuwing is mogelijk.

Kunstenaars

Nijburg, Rinke - door Philip Verdult

In gesprek met Rinke Nijburg

Weerspiegelingen en stigmata
 
door Philip Verdult
 
Dubbelheid, dubbelzinnigheid - dingen en verschijnselen hebben altijd meerdere kan­ten en facetten. Ambi- en plurivalentie ook - dingen en verschijnselen kunnen op meer­dere manieren gewaardeerd worden. Dat is wat zich overal in het werk van beeldend kunstenaar Rinke Nijburg aan je opdringt. Dergelijke noties komen ook voortdurend naar voren in gesprekken met hem. Die meerzinnigheid kan de vorm hebben dat as­pecten van dingen nog niet volledig met elkaar te rijmen zijn (ongerijmdheden), met elkaar strijden (tegenstrijdigheden) of soms zelfs elkaar tegenspreken (contradicties). Maar eigenlijk zijn al deze termen als karakterisering van Rinke Nijburg en zijn werk nog te krap en te mager: te vlák. Het zijn altijd ook dubbelzinnigheden en tegen­strijdigheden op meerdere niveaus tegelijk, waarbij de verschillende lagen elkaar door­kruisen en waarbij een facet van de ene laag steeds z'n weerslag heeft op en weer­spiegeld wordt in die andere lagen. Men kan hierbij denken aan die oude toilettafels met drie spiegels, waarvan de twee buitenste draaibaar zijn. Je kunt die zo opstellen dat de linkerzijde van de kamer weerspiegeld wordt in de rechterspiegel en tegelijkertijd ook het spiegelbeeld van die rechters pi egel in de linkerspiegel gereflecteerd wordt en zich gespiegeld daarin voortzet; in principe tot in het oneindige. Een soort­gelijke uitdijing, maar nu vanuit en in de andere richting, voltrekt zich in de linker­spiegel. En waar hier nog slechts sprake is van één vlakke, horizontale lijn, moet je er bij Rinke Nijburg voortdurend op bedacht zijn dat die ene horizontale lijn door­sneden wordt door andere (verticale, diagonale en schuine onder verschillende schuin­tehoeken). Als onverwachte bliksemschichten schieten ze binnen. Ze doorsnijden het aanvankelijke eenlagige beeld en breken het zo open. 
 
Dubbelzinnigheid, weerspiegelingen - en altijd vinden daarbij omkeringen plaats, soms meerdere tegelijk. Want ieder spiegelbeeld is, al zijn we ons daar niet altijd van be­wust, een omkering. Zo eindigt Rinke Nijburgs versie van het sprookje van Assepoester niet met een ' ... en zij leefden nog lang en gelukkig'. Omgedoopt tot Assisipoester blijft zij dolen, op zoek naar de ware prins die pas in het vizier komt als zij, zoals Franciscus van Assisi, de vijf wonden van Christus krijgt toebedeeld. En een bekering, zoals de bekering waartoe het kruis tussen het gewei van het hert van Hubertus de aanzet gaf, is op zich al een omkering: je bestaan en je wereld worden er volledig door op hun kop gezet. Rinke Nijburg zet die bekering ook weer op haar kop. Hij tekent het gewei met kruis onder aan de kop. Hij geeft daar­mee ook lucht en uitdrukking aan de twijfel, de afschuw, het verzet en de worsteling die aan be­kering eveneens inherent zijn.
 
Rinke Nijburg bouwt uit de scherven van de kapot gevallen ‘grote verhalen' uit onze traditie en uit de verschillende lagen die haar constitueren (de bijbel, de Griekse mytho­logie; heldensagen en heiligenlegenden, sprookjes, poëzie en literatuur, en zelfs de wetenschap)   zijn nieuwe beelden en ver­halen op. Hij gaat daarbij niet te werk als een archeoloog, die er nauwgezet op toeziet dat de scherven van de verschillende voorwerpen niet door elkaar raken. Speels, een beetje opzettelijk en uitdagend lijkt het wel, heeft hij de scherven van die verschillende traditielagen nog eens extra door elkaar gehusseld. Alsof hij al die onderscheiden lagen betrekkelijk weet en daarachter een gezamenlijke, fundamentelere gemeenschappelijkheid vermoedt. Hij heeft de geest van het postmodernisme ondergaan, maar z'n geloof en ontvankelijkheid niet verloren en ingeruild voor relativisme en nihilisme of scepsis. Zo ontstaan allerlei opmerkelijke, nieuwe mixtures en versmeltingen die door experts in historisch en wetenschappelijk opzicht ongetwijfeld als onjuist zullen worden bestempeld, maar die grote zeggingskracht hebben en blijven fascineren. Daarbij is, zeker in het begin, uitleg van de kunstenaar zelf nodig, maar al snel geeft die je eigen vleugels, zo was de ervaring.
 
Nijburg is kunstenaar op verschillende terreinen. Hij schildert, tekent, maakt grafiek en hij hanteert daarbij verschillende technieken. Hij bezit ook de gave des woords. Hij schrijft ten behoeve van zijn en andermans exposities. Hij schrijft verhalen. In zijn boek De werken van Herkules heeft hij zijn teken- en vertelkunst op intrigerende wij­ze gecombineerd. Hij weet boeiend en begeesterd over zijn werk, zijn in- en aspiraties, te vertellen; kan goed verwoorden wat hem beweegt en waar hij naar op zoek is. Het gesprek vond plaats in Rinke Nijburgs ruime, witte atelier vol licht, met stapels tekeningen en afdrukken en reeksen van schilderijen om ons heen. Rinke Nijburg werd geboren in 1964 te Lunteren in een Nederlands Hervormd gezin. Hij ontving zijn op­leiding aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Arnhem, de Ateliers Arnhem en de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. Hij woont en werkt in Arnhem.
 
Wat beweegt en bezielt jou vooral als kunstenaar; waardoor voel je je gedreven en geïnspireerd?
 
'Ze noemden mij altijd wel gedreven, op de kunstacademie al: 'Rinke is altijd zo gedre­ven'. Ik werkte alsof mijn leven ervan afhing. Het is niet gemakkelijk helemaal goed te doorzien waar die innerlijke bron, die innerlijke motor vandaan komt.  Het heeft te ma­ken, denk ik, met een sterke drang tot perfectionisme – bij mijn vader die tekenleraar was, maar (waarschijnlijk van hem overgeërfd) ook in mijn eigen karakterstructuur - en, daarmee samenhangend, met een gebrek aan zelfvertrouwen. Vanuit die achtergrond ervaar ik die gedrevenheid in eerste instantie als een behoefte om me te bewijzen.
 
Dat zet zich ook door op het terrein van geloof en religie. Ik ben altijd heel religieus geweest en heb me daarin, op de middelbare school en op de kunstacademie, vaak af­gewezen gevoeld. Over God en het religieuze werd (en wordt) dikwijls heel badine­rend gedaan. Godsdienst is folklore' en 'Mensen die geloven denken niet' zijn twee uitspraken uit die tijd die in mijn geheugen gegrift staan. In Freudiaanse termen: gods­dienst is projectie, een ziekelijke, pathologische uitwas van onbevredigde behoeften. Er ligt in onze cultuur, met name in kunstenaars- en wetenschapskringen, een sterk taboe op religie. .Ik zoek naar een soort emancipatie van het religieuze en van het christendom in het bijzonder. Ik heb kennelijk een heel sterke band met het chris­tendom en voel in mij de behoefte om te laten zien dat die cultuur veel te waardevol is om zomaar weg te gooien. Ik erken in mezelf een sterke drift om te bewijzen dat religie authentiek kan zijn. Het christendom heeft heel veel voor onze Europese be­schaving betekend. Vaak is de oorzaak van de afwijzing van het christendom gelegen in het feit dat men zich onvoldoende realiseert dat God niet samenvalt met onze, vaak naïeve beelden en voorstellingen van God en van zijn al dan niet ervaren werkzaamheid in de wereld en in ons. In die zin moeten onze voorstellingen en beelden voortdurend herijkt en uit­gezuiverd worden in het licht van wat God in wezen is.'
 
Welke zijn de bronnen waar je bij voorkeur uit put?
 
'Op dit moment: William Blake, vooral zijn ideeën in The Marriage of Heaven and Hell en ook Pierre Klossowski. In een wat breder verband de vroegchristelijke catacombenschilderingen, de vroege Italiaanse Renaissance (het Quattrocento) en de Vlaamse primitieven. In de literatuur: Homeros en Dante en wat de christelijke tradi­tie betreft: Franciscus van Assisi en Bernardus van Clairvaux.'
 
Rinke Nijburg blijkt vooral verwantschap te voelen met die perioden in de kunstge­schiedenis waarin een grote cultuuromslag en paradigmawisseling plaatsvindt: de vroegchristelijke kunst waarin geworsteld wordt om een geëigende beeldtaal te ont­wikkelen voor het nieuwe gedachtegoed van het christendom, de Renaissance waarin de overgang plaatsvindt van een sterke gerichtheid op de transcendente boven­natuur naar de beleving van de mens en de aarde in hun eigen autonome waarde. Ook in onze huidige periode lijkt hij zo'n cultuuromslag te voorvoelen.
 
Je bent opgegroeid en opgevoed in een Nederlands Hervormd klimaat. Hoe komt het toch dat in jouw werk zo weinig protestantse thema's voorkomen en dat je om jouw religieuze bewogenheid tot uitdrukking te brengen zoveel put uit typisch katholie­ke thema's?
 
‘Dat komt in de eerste plaats omdat er eigenlijk geen typisch protestantse beeldthe­ma’s zijn. Via het vak kunstgeschiedenis op de academie word je dan ook bij gebrek daaraan bijna vanzelf de richting van het katholieke kamp gestuurd. De reforma­torische traditie is er eigenlijk veel meer één van het woord en het gezang. In dat op­zicht is er een sterke gelijkenis met het jodendom. De katholieken hebben een veel rijkere verbeeldingskracht en uitgebreide beeldtaal ontwikkeld. Bij protestanten draait alles om God, de persoon van Christus en de bijbel. Daar lijkt het ook op te houden, daar is de openbaring afgesloten. Rembrandt heeft veel religieuze kunst gemaakt, maar het gaat daarbij altijd om bijbeltaferelen.
 
Bij de katholieken ligt alles veel opener. Met de kerkvaders, de kerkleraren en heili­gen die vaak een heel eigen stempel zetten en een eigen kleur aanbrengen, gaat als het ware de openbaring door. Protestanten zijn zo snel bang voor hoogmoed en vre­zen zo gauw dat de mens op de plaats van God en Christus komt te staan. Bij katho­lieken wordt openlijk gesproken over 'navolging van Christus' en zelfs over een ze­kere gelijkwording, eenwording met Christus. Franciscus wordt wel de 'alter Christus' (de andere Christus) genoemd. Ook via mijn vrouw, die katholiek is, heb ik die beweging gemaakt en ben ik geleidelijk aan steeds meer ingegroeid in de katholieke denkwereld en traditie.'
 
Overigens is in het werk van Rinke Nijburg nergens iets te proeven van strijd of vij­andigheid. Beide tradities zijn in zijn beleving waardevol en vullen elkaar aan. Via zijn reformatorische opvoeding heeft hij een geweldige kennis van de bijbel opgedaan. Bij Katholieken bewondert hij de meer uitbundige belevingswerelden de rijkere beeldkracht.
 
Het fenomeen van de stigmatisatie is zo'n typisch katholiek thema. Het komt in de reformatorische traditie überhaupt niet voor. Momenteel is men overigens ook in katholieke kringen wat gereserveerd ten aanzien van zulke buitenissige verschijnselen als stigmatisatie, wonderen en heiligenverering. In jouw werk spelen stigma­ta evenwel een heel grote rol. Wat wil je met die stigmata en met het fenomeen van de stigmatisatie tot uitdrukking brengen?
 
‘Ik stel die vraag eigenlijk niet zo. Het fascineert me kennelijk en die fascinatie is ont­staan omdat ik nieuwe, beeldende manieren zocht om het lijden van Christus vorm te geven. Een 'Christus aan het kruis' schilderen, daar heb ik veel moeite mee. Hoewel ik graag eens een kruisweg zou willen maken, heb ik er op een of andere manier een soort weerstand tegen nog weer eens zo'n Jezus te tekenen die met zijn kruis sjouwt en daaraan vastgenageld wordt. Waarom weet ik niet precies. Bovendien is het uitbeelden van de gekruisigde Christus heel moeilijk. Ik zocht naar parallelle beelden en ver­halen die dat lijden ook uit kunnen drukken. Zo ben ik op de Gulliver van Jonathan Swift gekomen, die aangespoeld op het strand van Lilliput door de Lilliputters met touw­tjes aan het strand vastklonken wordt. Daar zag ik een analogie in met de gekruisigde Christus.
 
Met de stigmawonden is het eigenlijk op een soortgelijke manier gegaan. Franciscus interesseerde me sowieso al omdat daar zulke meesterlijke fresco's van gemaakt heeft. Wat mij boeit in Franciscus is dat hij Christus zo letterlijk en zo radicaal na­volgt. Thomas a Kempis schrijft erover, Franciscus doet het. Als rijke jongen geeft hij van de ene op de andere dag zijn liederlijke leven op en trekt hij het kleed der ar­moede aan. Hij heeft letterlijk zijn mantels en zijn bezittingen weggegeven. Het fas­cineert me dat iemand zo gegrepen kan worden. Er is sprake van een totale vereenzelviging en gelijkwording met Christus en als summum daarvan ontvangt hij de stig­mata, de wonden van Christus.
 
Er kunnen in principe drie verklaringen worden gegeven voor het feit van de stigmatisatie. Ten eerste kunnen die stigmawonden zelf zijn aangebracht (automutila­tie). Ten tweede kan er sprake zijn van pathologische oorzaken. Ten derde kunnen die stigmata werkelijk, echt van gene zijde, aangebracht zijn. De wetenschap sluit die derde mogelijkheid bijna uit. Eigenlijk vind ik alle drie de mogelijkheden interes­sant. Ze komen ook alle drie in mijn werk voor: het meisje dat zichzelf een spijker door de hand slaat; Assisipoester die zichzelf aan handen en voeten verwond( met de pistolen overigens die zij van de Vijf Heemskinderen (personificaties van die vijf wonden), als boden van elders, krijgt aangereikt. Verder worden in veel van mijn wer­ken de stigmawonden uitdrukkelijk afgebeeld als vanuit de hemel gegeven en aangebracht.'
 
Zoals je er nu over praat komt het element van het lijden nog niet zo sterk naar vo­ren, terwijl dat juist naar mijn gevoel heel wezenlijk is. In dat opzicht heb ik het er ook wat moeilijk mee. Alsof het lijden het summum is.
 
'De consequentie van de navolging van Christus is de kruisdraging. Die navolging van en vereenzelviging met Christus leidt niet tot een leuk leven, maar heeft zware en vaak heel lugubere consequenties. Daarmee is onlosmakelijk lijden verbonden. Die stigmawonden zijn teken van de radicaliteit van de Christusnavolging. Tot in het ui­terste: lijden en dood. Ik heb die wonden afgebeeld als ogen…’
 
Inderdaad, een pauwen lijkt het wel. Dat roept meteen de volgende vraag op: Hoe kom je daartoe? Wat wil je daarmee zeggen?
 
"Heel mooi daaraan is dat de pauw in de vroegchristelijke kerk symbool was van de opstanding en het eeuwige leven. Je zou eigenlijk kunnen zeggen: er is geen (eeuwig leven buiten het lijden om. Als het lijden niet bestond, zouden we God, de ander, de dingen niet kunnen zien. Het lijden geeft ons juist het gezicht. Het lijden opent ons oog, is als het ware ons oog. Het lijden is het oog dat ons toegang verschaft tot God, de ander en de wereld en daarmee tot onszelf.
 
We leren de diepte van iets alleen maar kennen en doorgronden in confrontatie met zijn tegendeel. Als we alleen maar gelukkig waren, als er alleen maar positieve im­pulsen op ons af zouden komen, zouden we volledig samenvallen met onszelf; als een absolute Narcissus die alleen maar naar zijn eigen spiegelbeeld zit te kijken, als een louter zichzelf bevredigende machine. Dan zou er bijvoorbeeld geen troost zijn; geen behoefte aan troost, geen mogelijkheid om troost te vinden, geen kans om troost te bieden. Zonder lijden is er geen mogelijkheid om echt tot de ander te geraken, en tot het andere. Zonder lijden is er geen kennis van de werkelijkheid. Hoe moeilijk en ondragelijk het ook is om dit te accepteren, bijvoorbeeld als je een dierbare of erger nog een kind moet verliezen.'
 
Bij het ouder worden, geconfronteerd met je eigen sterfelijkheid, kan ik me zoiets heel goed voorstellen. Maar bij kinderen? Want bijzonder opvallend is dat jij de stig­matisatie ook op kinderen, een baby, de kleine jongen, laat voltrekken. Spontaan hebben we allemaal toch de neiging het lijden verre te houden van kinderen? Die hebben nog iets van onschuld. Die verdienen het nog niet om te lijden. Wat wil je met name met die kinderstigmatisatie uitdrukken?
 
‘Niet zozeer dat die kinderen een schuld moeten uitboeten: het lijden als straf, maar dat lijden tot de diepste kern van het bestaan behoort, inherent is aan de opdracht tot leven. Geboren worden is geboren worden naar het lijden toe. In de geboorte - de bijbel spreekt van wedergeboorte - krijg je de opdracht mee om te lijden.'
 
 
Rinke Nijburg: Geboorte, 1996
 
Rinke Nijburg beseft heel goed dat kinderen uit en naar het lichaam worden geboren. Zijn tweede dochtertje is een week vóór ons gesprek geboren en hij spreekt daar heel se­rieus over. Maar de geboorte wordt ook van boven gekregen. Je wordt pas echt geboren als je door pijlen van boven geraakt wordt. Dit krijgt door de wond die pauwenoog wordt, nog meer scherpte en geladenheid. Aangeraakt, getekend door de eeuwigheid, lijd je al­tijd in en aan dit aardse. Maar het is ook daardoor dat je opengebroken wordt naar de ander, het andere en uiteindelijk naar God. Dit zien is de ware geboorte.
 
‘Zoals de ervaring van ultieme schoonheid niet los staat van het tegendeel ervan, zo­als er geen sprake kan zijn van de dood van God zonder het bestaan van God, zo kun je het geluk van een geboorte en van het leven niet vatten, als je niet wist dat er ook weer een einde aan komt. Geboorte impliceert de dood. Uiteindelijk is het natuurlijk een raadsel dat we God niet kunnen kennen buiten het lijden en de dood om, maar kennelijk is dit het waarmee we het te doen hebben.
 
Treffend brengt Nijburg deze levensvisie in beeld in zijn tekening Geboorte uit 1996. Daarbij heeft me enorm geïntrigeerd, waarom dat kindje op de top van een berg wordt afgebeeld. Totdat me de associatie te binnen schoot met de Opdracht van Christus in de tempel. Geboren worden is opgedragen worden om aangeraakt te kunnen worden door boven, de hemel, 'Gene zijde'. Die berg is voortgekomen uit het diepste binnen­ste van de aarde en reikt tot aan de wolken. Die geboorteopdracht tot lijden ligt ver­vat in de diepste kern van ons aardse, menselijke bestaan. Maar die bestaansopdracht blijft niet tot het binnenwereldse beperkt. Die berg symboliseert bovendien ons allen die steeds met pijn in het hart - dat moet er wel degelijk bij gezegd worden - het kind opdragen richting hemel. Daarmee moeten we het uit handen geven. Dat is op zich al lijden. Uit handen geven richting lijden. Dat doet extra pijn. Daarmee worden we, telkens bij elke geboorte weer, aan onze eigen geboorteopdracht tot lijden herinnerd. Het woord ‘opdracht' krijgt hier een veelzinnige, rijkvertakte inhoud.
 
Achteraf, bij het uitwerken van het gesprek, vielen de stukken nog meer in elkaar. De tot pauwenoog geworden stigmawond brengt het motief van de dubbelheid en de ambivalentie, van de weerspiegeling en de omkering wel heel pregnant naar voren. Het door lijden vergeestelijkte oog geeft zicht op de wereld van boven en in dit licht een vernieuwd zicht op ons en deze wereld. Niet alleen weerspiegelt het oog de ziel zoals het spreekwoord zegt, maar ook de bovenwereld. Daardoor krijgt de ziel nieuwe ruimte, wordt zij een 'dimensie van de oneindigheid'. Misschien heeft Parmenides ook zo iets bedoeld met zijn beroemde uitspraak: 'De grenzen van de ziel zult ge niet vinden, zó diep is haar woord!'? Maar die weerspiegeling impliceert een omkering. 'Gene zijde' neemt, weerkaatst in dit aardse bestaan, de vorm aan van het lijden. Geraakt door de volheid lijdt dit bestaan altijd aan gemis en verlies en blijft het altijd getekend door ver­langen en hunkering.
 
De houtskooltekening Het oog waarop een kind vol verbazing naar de wonden in zijn handjes kijkt, schetst heel treffend hoe de pijn van het lijden plaats maakt voor verwondering  over het mysterie van het lijden; 'omarmd' overigens weer door het hert van Hubertus met het gewei omgekeerd op zijn kop. De aandacht verschuift van de ervaring van de pijn van het lijden naar het lijden als fundamentele bestaansopdracht, al blijft de angst daarvoor en het verzet daartegen z'n partijtje meespelen. Op de tekening Het mes diezelfde verbazing. Maar hier komt een nieuw motief erbij. Het mes op de voorgrond suggereert dat het kind die stigmawond in het hart zelf heeft aan­gebracht (automutilatie). Die zelfverwonding fungeert in deze tekening als de symbolische uitdrukking van de aanvaarding en beaming van die fundamentele bestaansopdracht van het lijden.
 
 
 
Rinke Nijburg: Het oog, 1996
 
In De werken van Her­kules laat je echter de kleine Herkules ook be­hoorlijk tekeer gaan te­gen die houten Christus van het veldkruis. Hij noemt hem een Jan Klaassen en vergelijkt hem met Pinokkio. Staat dat niet haaks op wat je boven hebt ge­zegd? Ligt daar niet de suggestie in dat het lij­den van Christus bela­chelijk is?
 
'Die kleine Herkules is ook een kant van mij. Ik ken ook momenten van twijfel, scepsis, cynisme, nihilisme, absurdisme en in het mildste geval van ironie. Dát is juist dat hertengewei op z'n kop, de omkering in iedere bekering. Ik weet ook dat ik zou vloeken, misschien wel God zou vervloeken, als ik bijvoorbeeld een van mijn dochtertjes zou verliezen. Maar altijd is er dan weer de andere kant: Ronnie. Ronnie is de tegenpool van de klei­ne Herkules. Sámen ondernemen ze de beklimming van de berg Janus. Ik geloof werkelijk in Christus, in zijn opstanding; ik geloof, hoop en vertrouw dat in en door Hem het lijden uiteindelijk tot geluk en heil, tot heelheid voert.
 
Ik ben wel zozeer door de moderniteit en de wetenschap geïmpregneerd dat ik denk: 'Dat kan helemaal niet'. Maar anderzijds, waarom zou de wetenschap het laatste woord hebben? Eenmalige gebeurtenissen als wonderen, opstanding en alles wat in de gees­teswereld en de psyche van de mens gebeurt, zijn met wetenschappelijke instrumen­ten nooit te meten. Mensen van tegenwoordig stappen daar veel te gemakkelijk over­heen. Als ik het Nieuwe Testament lees, dan komen die ervaringen op mij heel au­thentiek over. Die wil ik niet zomaar aan de kant schuiven.
 
De taal van nu is die van het absurdisme (alles belachelijk maken en op de hak ne­men). Voor heel veel mensen is de cynicus geloofwaardiger dan de religieuze, de ge­lovige mens. Dat ik bij absurdistische beelden en gedachten uitkom, heeft te maken met het feit dat ik, vanuit die uitgangspositie van het cynische en absurde, denk een deel van de cultuur, met name jongeren, te kunnen aanspreken. Maar ik probeer wel uit te komen bij iets dat daar bovenuit gaat.
 
Je moet niet vergeten dat voor heel veel mensen die thematiek op zich al absurd is; dat ik toch weer kom met Christus, het lijden, de navolging van Christus etc. Mensen die religieus zijn, zijn vaak geshockeerd omdat het lijkt dat ik het religieuze op de hak neem. Mensen die niet religieus zijn vinden het vaak belachelijk dat ik überhaupt nog met zulke thema's en ideeën aankom. Ik ervaar in mezelf sterk dat dubbele en kan daarom ook heel goed die ambivalente reacties begrijpen.'
 
Kunstenaars zouden met een woordspeling de 'gevoelssprieten van de tijd' genoemd kunnen worden. Ze bestaan bij de gratie van het feit dat ze over een spe­ciale sensibiliteit be­schikken om te onder­gaan en in zich op te ne­men wat in een bepaalde samenleving, cultuur, tijd leeft. Hun kunde en vak­manschap is het daaraan in beelden en materiali­teit uitdrukking en vorm te geven. Dat is zonder twijfel op Rinke Nijburg van toepassing. Hij lijkt daarbij een bijzonder ta­lent te hebben om de die­pe, onderliggende bewe­gingen en drijfveren van wat een bepaalde cul­tuurperiode stuwt, te bevroeden en uit te beelden. Maar hij heeft ook een gevoelig oog voor wat zij mist en waaraan zij lijdt.
 
Ik heb me afgevraagd of wat Nijburg in zijn werk met name ten aanzien van geboor­te en lijden naar voren brengt, niet te mooi en te naïef is. Je kunt het lijden zo es­thetiseren dat de pijn en de smart van de wonden niet meer gevoeld worden en aldus het lijden als lijden gesublimeerd en ontkracht wordt. Juist in de christelijke theolo­gie is dat gevaar niet denkbeeldig. Maar de schilderijen en tekeningen van Nijburg zijn vaak niet mooi, althans volgens mij. Niet mooi, maar wel fascinerend. Dat had ik hem ook nog willen voorleggen, maar daar was geen tijd meer voor. En ook in het gesprek bleek zijn grote inlevingskracht in de schaduwkanten van het bestaan en zijn diep existentiële betrokkenheid daarbij.
 
De visie die hij ontwikkelt is wat tegendraads, maar niettemin fascinerend en uitda­gend. Ze getuigt van een flinke dosis spirituele en integratieve kracht. Bijzonder fas­cinerend is bovendien hoe hij probeert een steentje bij te dragen aan het scheppen van een nieuwe religieuze en spirituele beeldtaal en iconografie; opgebouwd weliswaar uit de scherven en brokstukken van oude tradities, die barsten en scheuren vertoonden en braken. Maar die scherven en brokstukken lenen zich kennelijk voor her­gebruik. Dankbaar maakt Rinke Nijburg daar gebruik van. Want achter alle frag­mentering en bricolages blijft hij gefixeerd op een nieuwe kosmologie, heelheidsleer. Ook dat is onder andere zijn geloof.
 
Gepubliceerd in B. van Iersel e.a. (red.): Onuitwisbaar aangedaan. Over beeldende kunst en religie, Damon – Budel, 2000.