ArtWay

De veertigdagentijd herinnert mij eraan dat ik niet vast hoef te zitten in oude patronen van denken en handelen. Vernieuwing is mogelijk.

Kunstenaars

Rouault, Georges - door H.R. Rookmaaker

Georges Rouault, grootse en menselijke moderne kunst

door H.R. Rookmaaker
 
Als één van de positieve vernieuwingen die de moderne kunst gebracht heeft zal men ongetwijfeld moeten zien de doorbreking van de naturalistische gedachte dat in de schilderkunst gepoogd moet worden de werke­lijkheid zo exact mogelijk weer te geven. Want inderdaad, het is de taak der beeldende kunst de realiteit te verbeelden, in beeld­spraak (letterlijk) op schone wijze weer te geven, maar die werkelijkheid is meer dan zijn natuurzijden, waar het naturalisme althans bij zijn consequente vertegenwoordigers alleen maar oog voor had. Neen, de kunst hoeft niet alleen het zichtbare, uiterlijke, meet- en weegbare weer te geven, integen­deel. Zij kan en behoort dan ook de realiteit in zijn volheid in het beeld te vangen.
 
In zijn volheid! Uiteraard, de kunstenaar die zich daarop instelt zal nooit zijn doel berei­ken, om de eenvoudige reden dat de gescha­pen wereld, de volle realiteit te veelomvat­tend en te rijk is om naar de volheid van zijn zin, zijn wezen en zijn verscheidenheid zelfs maar gezien en omvat te worden, laat staan om in enkele beelden vervat te worden. De rijkdom en de diepte van het oeuvre van een kunstenaar hangt dan ook af van zijn eigen rijkdom en diepte, de wijsheid en diepte van zijn inzicht, kortom van zijn wijsheid.
 
En, als de moderne kunst vaak te kort schiet in deze taak, komt het niet door het uitgangspunt, het loslaten van het naturalisme in zijn al te consequente en verregaande toepassing, maar door een gemis aan wijsheid, een ge­brek in inzicht, en soms een op gespannen voet leven met de realiteit zelf. Het mense­lijke wordt daardoor maar al te veel gemist. In het zoeken naar het absolute, het blijven­de - met als lantaarn het licht van eigen levensinzicht en wereldbeschouwing 1) - in 't zoeken naar het bovenmenselijke is men al te vaak blijven steken in het ondermenselijke: het geometrische, of het onbewuste of onderbewuste, of in het niet van louter kleur en lijn. Eén moderne kunstenaar echter, die onge­twijfeld tot de allergrootsten behoort, kan men dit niet verwijten. Omdat zich de volle mens in zijn werk uitspreekt en de wereld gezien wordt, niet als met de wiskundige for­mule of de microscoop, niet met de Freudi­aans psychologische bril of met een louter esthetische maatstaf, maar met een op de volle realiteit ingesteld levensbesef, daardoor is de kunst van deze Franse rooms-katho­lieke schilder van een volheid en rijkdom en zingeladenheid die we overigens helaas maar al te veel missen in het werk van zijn tijd­genoten met misschien even grote talenten. We doelen op Georges Rouault, die 1951 80 jaar werd en ongetwijfeld met zijn leeftijd­ en tijdgenoten Picasso, Matisse, Chagall en misschien nog een enkele andere voor altijd zich een vaste plaats in de kunsthistorie van de eerste helft van de twintigste eeuw verze­kerd heeft.
 
Geboren in 1871 te Parijs wordt hij in 1885 leerling op een atelier van een glasschilder. Hier kreeg hij ook stukken Middeleeuws gebrandschilderd glas in handen, die een onuit­wisbare indruk op hem gemaakt moeten heb­ben. In 1891 gaat hij naar de kunstacademie, waar hij spoedig leerling wordt van Gustave Moreau, een zeer merkwaardige kunstenaar, wiens werk we hier onbesproken moeten la­ten, maar die ongetwijfeld een zeer goed pe­dagoog geweest is. Niet alleen Rouault, maar een ganse schare van jongeren, die la­ter tot de bekende meesters der twintigste eeuw zouden uitgroeien, heeft veel aan zijn onderwijs te danken gehad. Zijn dood in 1893 was een grote slag voor zijn lievelingsleer­ling Rouault, die dan, daar zijn familie ook naar elders vertrekt, geheel eenzaam en in zeer moeilijke omstandigheden achterblijft. Het contact met belangrijke vertegenwoordi­gers van de "Renouveau Catholique", een beweging die het rooms-katholicisme nieuw leven in wilde blazen door zich rechtstreeks op de realiteit van de dag in te stellen, wijst hem dan een nieuwe weg. Maar toen Rouault zich op zijn manier met de wereld van de dag ging bezighouden, heeft hij vele vrienden uit die beweging weer verloren.
 
Wat deed hij namelijk? Teruggekeerd in Pa­rijs na een verblijf in de bergen om te her­stellen van een zware ziekte, beweegt hij zich als schilder in het milieu van de "Fauves" 2). Zo stond hij midden in de nieuwste stro­ming, de expressionistische beweging die als eerste de felle reactie op de 19e eeuw in­zette. Een felle, schier wilde schilderwijze, het loslaten van iedere zweem van naturalisme, het toepassen van zeer heldere kleuren, vaak afwijkend van die het oog in de natuur ziet, maar meer van een symbolische bete­kenis, karakteriseerde hen. Over het alge­meen kwam men in die groep niet veel ver­der dan een soort decoratieve kunst, zonder veel diepgang.
 
Rouault was weliswaar een van hen, en ook hij brak met het naturalisme, ook hij paste in zijn, op het blauw afgestemde, aquarellen een felle schier ongebonden “schrijfwijze” toe, maar zijn kunst was allerminst een op­pervlakkige decoratie. Heel fel en heftig gaf hij uiting aan zijn gevoelens tegenover de wereld die hem omringde. Hij schilderde publieke vrouwen, deftige dames, burgers en rechters. Of eigenlijk, hij schilderde de Pros­titutie, de Burgerlijkheid en 't Recht. Daarin geselt hij de zonde - het zijn geen karikaturen - het zijn bijtende satiren. Hij laat de wanstaltige lelijkheid van dat alles zien. Hij schildert het kwaad, de zonde, zoals dat nog nooit eerder gedaan was in de geschiedenis. Als zijn werken in deze tijd niet mooi zijn, komt dat omdat de werkelijkheid die hij geeft niet mooi is. Zijn werken zijn geladen van zin, van betekenis. Zijn ze waar? Ik geloof van wel, in zoverre als die zonde er is. Slechts vanuit de christelijke achtergrond van Rou­ault is een dergelijke doordringende visie te verstaan, te begrijpen en .... te onderschrijven?
 
Het is vaak moeilijk op die laatste vraag ant­woord te geven. Want voorop sta toch, dat die wanstaltigheid der zonde er is - mis­schien voor het slechts de uiterlijkheid ziende oog 3) verborgen maar geestelijk gesproken waar en echt. Maar toch, wij - ik bedoel met wij niet de beschouwers in het algemeen, maar heel bepaald de calvinistische - voe­len ons toch niet op ons gemak hierbij. Ze­ker, ook omdat wij niet gaarne eraan herin­nerd worden hoe diep verdorven de wereld is waarin wij leven - wij willen dat meestal maar liever niet zien, ook al hebben we onze mond er soms van vol, - maar toch ook om­dat hier een revolutionair sentiment zich uit dat het onze niet kan zijn. Want de satire krijgt hier iets van een vervloeking, waarbij meer dan de zonde alleen geraakt wordt, en, hoewel de zonde getoond wordt, missen we niet alleen het medelijden, maar ook het be­sef van de solidariteit in de schuld 4). Vooral de rechters, en daarin treft hij het Recht, worden als hypocrieten gegeseld. Zo worden conventies ontmaskerd, geanaly­seerd en ondergraven. De kunstenaar wil deze wereld zo niet aanvaarden - eerbied, eerbiediging van gevestigde waarden, ver­gevingsgezindheid en besef van solidariteit is deze kunst vreemd, en daarmee is hij ook door en door revolutionair. En dàt doet ons hier huiveren!
 
Het is merkwaardig dat we dat zo vaak bij roomse kunstenaars vinden: het zien van deze wereld met het oog van de revolutionaire tijdgenoot, het zien van deze wereld als één stuk narigheid en akeligheid. Maar, anders dan de ongelovigen, is dit dan slechts één zij­de van de medaille: want daartegenover staat dan de verbeelding van het heilige, dat ver­heven en schoon naast al dit bezoedelde en door en door en fundamenteel rotte staat. Zoals ook Rouault in deze tijd de traditionele bijbelse onderwerpen, zij het op zijn wijze, schildert.
 
Dan komt de wereldoorlog, en, na 1918, krijgt Rouaults kunst een ander gelaat. Hij is wijzer geworden, en ook dieper. De scherpe visie blijft, de menselijke ellende blijft zijn gezichtsveld bepalen, maar ze wordt nu gea­deld door het "Miserere", het "HEER, erbarm u onzer" van Psalm 51. Nu gaat hij werken aan de grote serie gravures, waarmee hij tot ongeveer 1927 bezig is, maar die pas in 1948, in twee banden met ieder een vijftigtal pla­ten, uitkwam. Rouault was ongetwijfeld ook een groot schilder, terwijl hij ook belang­rijke gebrandschilderde ramen en aardewerk maakte, maar we zullen daarop niet verder in kunnen gaan en onze aandacht op "Miserere" - de titel waaronder bovenbedoelde gravures verschenen - concentreren, daar we daarin toch de kern en betekenis van Rouaults werk vatten.
 
De technisch heel merkwaardige prenten 5) vormen tezamen een beschouwing van we­reld en leven, die van diepe wijsheid getuigt. We worden bij het bezien van dit werk heel vaak herinnerd aan de "Prediker", want ook hier vinden we dezelfde diepborende visie op de menselijke ellende, beperktheid en be­trekkelijkheid. Een diepe melancholie door­trekt het geheel, waar misschien te weinig het "Het is volbracht" tegenover staat. De betekenis van de prenten ligt ongetwijfeld in de beelding, die, juist omdat zij zo ten volle verbeelding zijn van menselijke waarhe­den en waarden, zich moeilijk laten be­schrijven. Toch, het artistieke gehalte, de diepe echte schoonheid van dit werk laat ziel} niet grijpen zonder bij de beschouwing ook de titels te betrekken: zo schrijft hij onder het portret van een clown - en u moet de diepe melancholie die die clownportretten doorhuivert gezien hebben om te weten wat Rouault daarvan maakt: "Dragen we niet allemaal een masker"?, en onder de beeltenis van een lichtekooi: "Een zogenaamd meisje van plezier". Vaak ook contrasteert hij twee verbeeldingen 6) met elkaar: zo vinden we ergens op de linker bladzijde een eenzame figuur in een doods landschap en op de rech­ter een gekroond mensenhoofd, waarbij de onderschriften resp.: "Zijn wij niet gebonden· in ketenen .. " terwijl wij geloven koningen te zijn" - en u moet dat "koningsportret" zien om te weten wat de zin van deze bewe­ring is: alle koninklijkheid is ver te zoeken, wij worden aangestaard door een gezicht met daarop een roofzuchtige grijns.
 
Wij willen hier ingaan op de prent met het poëtische onderschrift: "t Zou zo zoet zijn lief te hebben" ­gesteld als contrast tegenover een figuur die de menselijke strijd om het bestaan symbo­liseert. Een oneindige teerheid en poëzie vinden we in de zeer geconcentreerde een­voud van het beeld - ook in 't origineel dus zwart-wit -, een diep verlangen, echt .... en toch .... is het misschien slechts een kin­derlijke wensdroom, is er hoop op vervul­ling? Zo ook hier de melancholie, nauwelijks in woorden te vatten.
 
In de stijl zien we hoe Rouault op geheel ei­gen wijze de invloed der gebrandschilderde ramen en misschien ook Byzantijnse iconen verwerkte tot iets dat zijn weerga niet vindt in onze eeuw. Rouault is een eenling, zonder voorganger en zonder leerlingen. Hier zien we hoe beeldende kunst veel meer vermag uit te drukken dan de platnaturalistische opvatting meent, die naar kopieën der werkelijk­heid vraagt, en daarin blijft staan bij de bui­tenkant der dingen. Een diepe menselijke wijsheid is hier, verbeeld op diep ontroerend schone wijze. Geen "geïllustreer­de literatuur", maar echt beeldende kunst! Laten we maar niet meer zeggen. Onze woor­den schieten toch tekort en laten wellicht het belangrijkste ongezegd. Rouaults kunst is niet gemakkelijk te benaderen, en vraagt aandacht en overdenking. Wij hopen dat u zult pogen althans door reproducties uw ken­nis van zijn werk te vergroten. Mogen we eindigen met een citaat - want Rouault schreef ook, niet alleen over kunst, maar ook poëtische overpeinzingen: "L'art source cachée parfois - ou oasis dans le désert. Nous croyons arriver, à tant savoir .... Tout en oubliant, ignorant, négligeant l'essentiel qui reste amour de tout ce qui vit à mâtines ou ténèbres sous le ciel" 7).
 
Noten:
1) We zinspelen op Matth. 6-23.
2) Letterlijk "wilden", zo genoemd n.a.v. een spottende opmerking van een criticus in 1905, die de zaal waar hun inzendingen op de grote Herfsttentoonstelling hingen, de "cage aux fauves", de wildenkooi, noemde.
3) Men zou hierbij tot op zekere hoogte kunnen denken aan Degas en Toulouse Lautrec in hun schildering van het leven der publieke vrouwen, hoewel die laatste soms ook iets meer geeft dan de constatering zonder meer.
4) Men vergelijke hierbij eens het werk van Jan Steen, die bij al zijn zedenlessen dat toch steeds wel geeft.
5) Onder "prent" verstaat de kunsthistoricus ieder gra­fisch kunstwerk - het gaat dus niet om reproducties! De ingewikkelde deels graveer-, deels etstechniek zullen we hier niet pogen te beschrijven.
6) Met opzet vermijden we de term afbeelding, daar die zijn oorsprong vindt in een naturalistische kunstbeschouwing.
7) "Kunst is vaak een verborgen bron - of een oase in de woestijn. Wij geloven er te zijn, daar we zoveel weten terwijl we vergeten, voorbijzien, verwaarlozen het wezenlijke dat altijd de liefde tot alles wat er leeft in de ochtend of de schemering onder de hemel blijft." Citaat uit Kunsten Idag, nr. 2 1954.
 
Gepubliceerd in Ruimte 1, 3, 1954