ArtWay

De veertigdagentijd herinnert mij eraan dat ik niet vast hoef te zitten in oude patronen van denken en handelen. Vernieuwing is mogelijk.

Kunstenaars

Chagall, Marc - door José Verheule 3

Chagall: Uitdrijving uit het paradijs

door José Verheule

 

Genesis 2-3: een paradijs op aarde? Schuilt niet in ieder mens diep van binnen een verlangen naar het verloren paradijs? Een eeuwig heimwee dat in alle talen en culturen bezongen is? Ook in de Bijbel, in het Lied van het begin, over het paradijs.

 

Dat woord ‘Paradijs’ voert ons naar de Oosterse wereld. Het komt uit het Perzisch: ‘Pairi daeza.’ Zo heetten de schitterende Perzische tuinen die de Israëlieten leerden kennen in ballingschap, in het verre Babylon. Het zijn beschutte, ommuurde tuinen met schaduwrijke bomen en bloeiende struiken aan stromend water vol kleurige vissen. Vaak grensde zo’n tuin aan een prachtig gebeeldhouwd paviljoen, paleis of tempel.

Het felle zonlicht wordt er getemperd door een bladerdek van groen. Je hoort vogels vrolijk zingen en het meditatieve geluid van stromend water, symbool van de kracht van het leven en de ziel. In zo’n oase van licht en schaduw kun je je terugtrekken om op adem te komen, te ontspannen, te mediteren, om God te ontmoeten of met vrienden samen te zijn.

Zal het eens zo geweest zijn, dachten de Israëlieten toen de wereld begon? Lang geleden, voordat het kwaad in de wereld kwam? En zo ontstond het lied van de schepping. Een loflied op de paradijstuin van Adam en Eva, waar God wandelde in de avondkoelte. Waar ze in volledige harmonie met God en met elkaar konden leven, onbevangen en onbedorven, zonder zich in kleding te verhullen, geheel en al zorgeloos.

Als niet God de mens de keuze had gelaten. Zijn engelen hadden hem nog zo gewaarschuwd, volgens een verhaal uit de Talmud, de Joodse uitleg van de Bijbel. God wilde de mens scheppen uit het stof van de aarde, maar met de adem van zijn Geest, om in zijn naam de aarde te beheren en tot ontwikkeling te brengen. Een mens die zelfstandig mag beslissen hoe hij dat gaat aanpakken. Maar zo’n mens, een combinatie van stof van beneden en geest van boven, is zwak en sterk tegelijk. Zal hij, als hij zelf mag kiezen, weerstand kunnen bieden aan de verleiding van het kwaad? De engelen hadden er geen vertrouwen in, zegt het verhaal.

En God? ‘Hij plaatst de mens, die hij geformeerd heeft in een tuin in Eden in het Oosten, met allerlei bomen, begeerlijk om te zien en goed om van te eten. En de boom des levens in het midden van de hof en ook de boom van kennis van goed en kwaad.’

En hij gaat zien. En wij kunnen meekijken, door de ogen van Chagall. Zoals altijd op schilderijen van Marc Chagall valt er van alles te zien. Hij heeft de paradijstuin geschilderd als een blauw-groene oase. Van rechts naar links doorkruist een blauwe stroom van levend water het beeld. Daaronder staat links de levensboom in volle glorie (geel en rood) te bloeien. De witte cirkel daarboven verbeeldt het schijnsel van Gods tegenwoordigheid, dat overloopt in het wit van de engel ernaast. Daar, schuin onder de linkerhand van de engel, zien we nog een boom, maar vreemd genoeg op z’n kop, omgekeerd en kleurloos met een laatste verdwijnende gloed: het is de boom van kennis van goed en kwaad. In een eerder schilderij van Chagall, Aards paradijs, staat hij nog fier rechtop vol helrode verleidelijke vruchten. Maar in deze paradijselijke tuin heeft zich zojuist een drama afgespeeld dat alle verhoudingen op z’n kop heeft gezet (zie ook andere bomen en dieren op kop). De mensen, man en vrouw, zijn gezwicht voor de verleiding om beter dan God te weten wat goed voor hen is. En tegen de tijd dat ze beseffen dat ze daarmee een fatale keuze hebben gemaakt is alles anders geworden. De zon is verduisterd en verdwijnt, linksboven in de hoek, uit beeld. Een gure windvlaag trekt door de hof en doet de vogels en fabelachtige dieren verschrikt opvliegen en berooft hen van kleur. Kijk maar bij het gevleugelde dier in het midden, met nog een laatste restje rood aan het uiteinde van z’n linkervleugel.

In plaats van harmonie komt er vervreemding. Man en vrouw verhullen zich voor elkaar met vijgenbladeren en verbergen zich voor God. Maar God zoekt hen op. Om hen te straffen? ‘Toen riep de Here God de mens tot zich en zei tot hem: waar ben je?’ Je bent gauw geneigd om zo te focussen op de naargeestige vervloekingen die dan volgen, dat de troost die in deze woorden zit je gemakkelijk ontgaat. God roept de mens tot zich. Hij laat hem niet aan zijn zelf gekozen lot over.

‘De mens is geworden als een onzer, met kennis van goed en kwaad,’ stelt God vast. Hij heeft weet gekregen van het kwade, waar tot dan alleen God weet van had. Maar anders dan hij is de mens van stof: kwetsbaar en kneedbaar, vatbaar voor het kwade met zijn valse beloftes. Als hij nu ook zou eten van de levensboom kan het kwaad hem voor eeuwig in een wurggreep houden. Denk je even in dat mensen als Hitler en Stalin of Saddam en Kadafi het eeuwige leven zouden hebben! Het leven op aarde zou voor eeuwig veranderen in een hel. Daarom stuurt God de mens en zijn vrouw weg uit de paradijstuin.

Kijk maar eens naar het schilderij van Chagall, naar de engel die hen wegstuurt. Hij houdt iets in zijn linkerhand wat niet echt lijkt op een vlammend zwaard, meer op een stok of staf, blauw als het levengevende water eronder. Een zwaard wordt ook meestal met de rechterhand geheven, een staf vaak in de linker vastgehouden. Wil Chagall zo aangeven dat God de mens wil beschermen tegen zichzelf, door er een stokje voor te steken dat hij ook nog van de boom van eeuwig leven zou eten? Zit er ook genade in de verdrijving uit het paradijs?

Daar gaan ze dan, Adam en Eva, met hun arm om elkaar heen. Ze zullen elkaars steun hard nodig hebben in de boze wereld daarbuiten. Adam strekt zijn hand uit naar een onzichtbare poort. Zonder om te kijken zijn ze al bijna van het paradijselijke toneel verdwenen. Boven zijn hand, helemaal op de rand van het schilderij, kun je nog net de slang zien die zich triomfantelijk opricht, perfect gecamoufleerd, klaar om in hun kielzog de wereld in te glippen. Ze zullen hem nog vaak tegenkomen.

Vreemd dat je van Adam en Eva alleen het bovenlichaam ziet. Het onderste deel van hun lichaam valt weg tegen de achtergrond, als om hun vergankelijkheid aan te geven. Voor een deel vallen ze a.h.w. samen met de aarde waaruit ze genomen zijn en waarin ze zullen terugkeren. Maar hun bovenlichamen zijn wit gekleurd, de kleur van Gods aanwezigheid. Ze zijn niet van God verlaten!

Levend op de adem van Gods Geest trekken ze de wereld in, ‘om de aardbodem te bewerken,’ d.w.z. de aarde tot bloei te brengen. Ze houden dezelfde opdracht als in het Paradijs (2:15)!

Ziet u die vreemde vogel die Eva onder haar arm meeneemt? Ik heb er lang naar zitten kijken, naar deze rode paradijsvogel met witte kop. Verlangend en aarzelend kijkt hij achterom naar de witte engel, alsof hij zou willen blijven waar hij thuishoort. Is deze vogel het beeld van dat verlangen naar het paradijs dat de mens nooit loslaat? Het blijvend verlangen naar harmonie en levensvreugde in een gebroken wereld dat de Joden de eeuwen door zijn blijven vieren in de Sabbat? De Sabbat die elke week in de synagoge wordt verwelkomd als de geliefde in het Hooglied: ‘Een ommuurde, beschutte tuin met een bron, waar het goed is te vertoeven.’

Een paar weken terug heeft paus Franciscus bij zijn bezoek aan Bethlehem, toen hij bij de grote muur stond die symbool staat voor de vervreemding tussen Israël en de Palestijnen, de president van Israël, Peres en Abbas, de president van het Palestijnse volk, uitgenodigd om samen te komen bidden voor vrede. Niet in een kerk, moskee of synagoge, maar in een tuin, de tuin bij het Vaticaan. Tot ieders verbazing hebben beiden die uitnodiging aangenomen. In die tuin hebben ze een olijfboom gepland als teken van hun verlangen naar vrede. Paus Franciscus prees hun moed, omdat ‘voor het sluiten van vrede meer moed nodig is dan voor het voeren van oorlog.’ Zoals het voor ons allemaal gemakkelijker is om in een conflict te blijven hangen dan de moed op te brengen om de ander tegemoet te komen.

Na de zondeval in het paradijs vonden de engelen uit het verhaal in de Talmud dat de mens beneden hen was komen te staan. Maar God wees hen terecht: een engel kan niet anders dan Gods wil uitvoeren. Maar een mens kan kiezen en zich altijd verbeteren. Ook na een verkeerde keuze. Met pijn en moeite, dat is waar. Maar met Gods hulp.

Ook dat zie je op het schilderij. Onder Adam en Eva zie je een paarse vis naar beneden vliegen naar een vrouw met een pasgeboren kind (helemaal in de hoek). De vis is bij Chagall et teken van leven – hij houdt altijd zijn ogen open, ook na zijn dood, en hij was het enige dier dat niet door de ark gered hoefde te worden. De paarse kleur wijst op de pijn en moeite bij het kinderen krijgen, maar met een witte vleugeltop brengt hij Gods nabijheid. Een vis met vleugels, want ook waar het aan water ontbreekt kan Gods Geest levenskracht brengen.

Aan de andere kant, linksonder, zie je uit de levensboom een engel duiken met een boeket van bloemen. Langs de andere kant verlaat hij het paradijs om ons daarmee op onverwachte momenten in ons leven te verrassen. Dat zijn van die paradijselijke momenten die ons eraan herinneren dat het paradijs niet alleen achter ons ligt, maar ook voor ons, om naar toe te werken.

*****

Marc Chagall: De uitdrijving uit het paradijs, 1961.

José Verheule (Zaandam) is theoloog. Ze is met vervroegd emeritaat na als predikant werkzaam te zijn geweest in de PKN.