ArtWay

Kunstenaars openen onze ogen voor rijkdom en betekenis. Sandra Bowden

Artikelen

Kunst in de Bijbel - Francis Schaeffer

Kunst in de Bijbel

door Francis A. Schaeffer
 
Wat is de plaats van de kunst in het christelijke leven? Is kunst – vooral schilderkunst en muziek – simpelweg een manier om de wereld via de achterdeur binnen te halen? We weten dat dichtkunst gebruikt mag worden om God te loven met psalmen en misschien zelfs met moderne geestelijke liederen. Maar hoe zit het met beeldhouwkunst en toneel? Hebben die wel een plek in het christelijke leven? Moet een christen niet zijn blik richten op “geestelijke zaken” alleen en de kunst en cultuur links laten liggen?
 
De heerschappij van Christus
Als evangelische en orthodox protestantse christenen hebben we de kunst veelal naar de rand van het leven verwezen. We gaan ervan uit dat de rest van het menselijke bestaan belangrijker is. Ondanks ons voortdurende gepraat over de heerschappij van Christus hebben we de reikwijdte ervan tot een heel klein gebied van de werkelijkheid beperkt. We hebben de betekenis van de heerschappij van Christus over heel de mens en heel het universum verkeerd begrepen en hebben de rijkdom die de Bijbel ons aanreikt voor ons leven en onze cultuur niet omarmd.
 
De heerschappij van Christus over heel het leven betekent dat er geen lagere en hogere zaken zijn in het christendom, geen tegenstelling of hiërarchie tussen lichaam en geest. God heeft zowel het lichaam als de geest gemaakt en de verlossing is bedoeld voor de gehele mens. Orthodoxe protestanten zijn terecht bekritiseerd om hun preoccupatie met het winnen van zielen opdat deze naar de hemel mogen gaan, terwijl ze weinig aandacht schenken aan de rest van het menselijk bestaan.
 
De Bijbel maakt echter vier dingen duidelijk: (1) God schiep de hele mens, (2) in Christus is deze hele mens verlost, (3) Christus is heer van de hele mens en heer van het hele christelijke leven en (4) in de toekomst, als Christus terugkeert, zal het lichaam uit de dood opstaan en zal de hele mens worden verlost. Binnen dit raamwerk dienen wij de plaats van de kunst in het christelijke leven te verstaan. Daarom is het goed nader te onderzoeken wat ons menszijn inhoudt en wat het betekent dat dit in zijn totaal in dienst staat van Christus’ heerschappij.
 
De notie van de heelheid van de mens en de heerschappij van de mens over de schepping vinden we al helemaal aan het begin van de Schrift. In Genesis 1:26-27 lezen we: “God zei: ‘Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; zij moeten heerschappij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’ God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen.”
 
Man en vrouw, geschapen naar het beeld van God (beiden!), ontvingen dus vanaf het allereerste begin de heerschappij over de hele schepping. Zij waren degenen die Gods beeld weerspiegelden en als beelddragers waren zij verantwoordelijk om de tuin te bewerken en  onderhouden. Natuurlijk, deze heerschappij werd tegengewerkt door de zondeval, zodat het niet langer mogelijk is om de heerschappij op een volkomen goede manier ten uitvoer te brengen.
 
En toch, als een mens bevrijd wordt door het bloed van Christus, heeft dat gevolgen voor al de aspecten van zijn menszijn. Zijn ziel wordt gered, maar evenzeer zijn verstand en zijn lichaam. Als christenen dienen wij ons dagelijks op Christus te richten, want Christus zal zijn vrucht voortbrengen via ons. Leven door de Geest betekent de heerschappij van Christus over heel ons bestaan. In het verleden zijn er perioden geweest waarin christenen dit beter begrepen dan in de afgelopen decennia.
 
Toen ik een paar jaar geleden begon met het uitwerken van een christelijke kennisleer en een christelijke benadering van de cultuur vonden veel mensen mijn streven verdacht. Zij hadden het idee dat ik niet bijbels bezig was omdat ik naar intellectuele antwoorden zocht. Maar deze houding verraadt echte armoede. Deze houding ziet niet dat als het christendom werkelijk waar is, het betrekking heeft op de hele mens, met inbegrip van zijn verstand en zijn creativiteit. Het christendom is niet alleen waar op leerstellig terrein, maar op alle terreinen van het menselijk bestaan.
 
De mensen in de oudheid waren bang om van de wereld af te vallen en door draken te worden verscheurd als ze naar het einde van de aarde zouden gaan. Maar als we gaan inzien dat het christendom waar is, waar is met betrekking tot de hele realiteit inbegrip de oneindige, persoonlijke God die er werkelijk is, dan wordt ons brein bevrijd. We kunnen alle vragen stellen en kunnen er zeker van zijn dat we niet van het einde van de aarde zullen afvallen. Een dergelijke houding zal ons geloof een kracht verlenen die het tegenwoordig vaak lijkt te ontberen. Maar er zit nog een andere kant aan de heerschappij van Christus en die betreft onze hele cultuur, inclusief het terrein van de creativiteit. Ook op dit punt is het evangelische of bijbelse christendom zwak geweest. Zo’n beetje alles dat we hebben geproduceerd is een erg romantisch soort zondagschoolkunst. We schijnen niet te begrijpen dat de kunsten ook onder de heerschappij van Christus behoren te vallen.
 
Ik heb vaak Francis Bacon aangehaald die een van de eerste van de moderne wetenschappers was en die geloofde in de uniformiteit van natuurlijke oorzaken in een open systeem. Samen met mensen als Copernicus en Galileo geloofde hij dat omdat de wereld is geschapen door een redelijke God, de waarheid van het universum ook door de rede kan worden achterhaald. Natuurlijk is er veel in Francis Bacon waarmee ik het oneens ben, maar een van zijn gedachten die ik graag aanhaal is deze: “Door de zondeval is de mens zowel zijn onschuld als zijn heerschappij over de natuur kwijtgeraakt. Beide verliezen kunnen echter in dit leven tot op zekere hoogte worden hersteld; het eerste door religie en geloof, het laatste door kunst en wetenschap.” Wat zou ik wensen dat orthodoxe christenen in de Verenigde Staten en Engeland en over de hele wereld de laatste vijftig jaar deze visie hadden gehad!
 
De kunst en de wetenschap hebben een eigen plaats in het christelijk leven – ze zijn niet maar onbelangrijke zaken. Voor een christen, verlost door het werk van Christus en levend binnen de normen van de Schrift en onder leiding van de heilige Geest, dient de heerschappij van Christus belangstelling voor kunst in te houden. Een christen moet kunst aanwenden ter ere van God, niet alleen om een evangeliserende boodschap over te brengen, maar als dragers van schoonheid om God zo te prijzen. Ook een kunstwerk kan een lofprijzing zijn. Ondanks dat het idee van de heerschappij van Christus over de hele wereld ook de kunst lijkt  in te sluiten, zullen vele christenen hierop antwoorden dat de Bijbel maar heel weinig zegt over kunst. In het bijzonder zullen sommigen zeggen dat de joden geen belangstelling voor kunst hadden vanwege het tweede gebod. Maar dat is precies wat we niet kunnen zeggen als we de Bijbel zorgvuldig lezen. Omdat veel christenen deze mening echter wel zijn toegedaan, verdient ze een gedetailleerd antwoord. 
 
Geen gesneden beeld
Zij die ervan uitgaan dat kunst door de Bijbel wordt verboden wijzen allereerst op de tien geboden: “Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de Heer, uw God, duld geen andere goden naast mij…” (Exodus 20:4-5). Is het niet duidelijk, zeggen ze, dat het de mens verboden is om afbeeldingen te maken, niet alleen van God zelf maar van wat dan ook maar in de hemel of op aarde is? Dit laat toch geen ruimte voor kunst?
 
Maar voordat we deze conclusie aannemen, moeten we een andere tekst in de wet in ogenschouw nemen, die ons helpt te begrijpen wat het gebod in Exodus in feite betekent. “Maak geen afgodsbeelden, zet geen godenbeelden neer, richt geen gewijde stenen op en plaats in jullie land geen stenen met afbeeldingen om je daarvoor neer te buigen, want ik, de Heer, ben jullie God” (Leviticus 26:1). Deze tekst maakt duidelijk dat de Schrift het maken van afbeeldingen in de kunst niet verbiedt maar wel het aanbidden ervan. Alleen God zelf dient te worden aanbeden. Dus dit gebod is niet tegen het maken van kunst maar tegen het aanbidden van iets anders dan God en in het bijzonder tegen het aanbidden van kunst. Kunst aanbidden is verkeerd, maar kunst maken niet.
 
Kunst en de tabernakel
Een belangrijke stelregel bij het interpreteren van de Bijbel is dat de Schrift zichzelf niet tegenspreekt. Daarom is het belangrijk om vast te stellen dat op de berg Sinai God zowel de tien geboden gaf als Mozes opdracht gaf om de tabernakel zo vorm te geven dat bijna elke bekende vorm van beeldende kunst er aan te pas kwam. Laten we dat is wat beter bestuderen.
 
Op de berg Sinai gaf God Mozes speciale instructies hoe de tabernakel moest worden gemaakt. Hij gaf Mozes opdracht om van de Israëlieten goud en zilver, fijne stoffen en geverfde dierenhuiden, mooi hout en kostbare edelstenen te verzamelen. Toen zei God: “Ik zal je een ontwerp laten zien van de tabernakel en van alle voorwerpen die bij deze tent horen; houd je daar nauwkeurig aan” (Exodus 25:9). Waar kwam dat ontwerp vandaan? Het kwam van God zelf. Dit wordt een paar verzen verderop nog eens bevestigd als God zegt: “Houd je bij het maken ervan aan het ontwerp dat je hier op de berg getoond is” (Exodus 25: 40). God zelf laat Mozes het ontwerp van de tabernakel zien. Met andere woorden, God was de architect, niet de mens. In het verhaal over hoe de tabernakel gemaakt moet worden, klinkt de zin: “Maak …” M.a.w., God geeft Mozes gedetailleerde instructies. Het waren instructies, instructies van dezelfde God die ook de tien geboden gaf.
 
Hoe luiden ze zoal? Er waren er uiteraard vele, maar we zullen ons richten op die instructies die de kunst in de tabernakel betreffen, de plaats bij uitstek van aanbidding. Allereerst vinden we deze instructie over de kunst in het allerheiligste: “Maak aan de beide uiteinden daarvan een cherub, eveneens van goud, één aan het ene uiteinde en één aan het andere uiteinde. Het moet drijfwerk zijn, de twee cherubs moeten één geheel met de plaat vormen” (Exodus 25:18). Wat zijn cherubs? Zij maken deel uit van de hemelse legerscharen. Wat is de instructie? Eenvoudig dit: er moet een kunstwerk worden gemaakt. Wat voor kunst? Driedimensionale kunst. Beelden van engelen moesten in het allerheiligste worden geplaatst – de plaats waar maar eens per jaar een mens komt, de hogepriester – en het moest worden gedaan op instructie van God zelf.
 
Sommigen zullen zeggen: “Ja, maar dit is een bijzondere situatie want het waren engelen die moesten worden uitgebeeld. Dit is een min of meer religieus onderwerp. Dit is niet het afbeelden van aardse zaken.” Daar zit wat in. Maar we zien dat net buiten het allerheiligste lampenstandaards geplaatst moeten worden: “Maak een lampenstandaard van zuiver goud. De voet, de schacht, de kelken, knoppen en bloemen moeten uit één stuk worden geslagen. De schacht moet zes zijarmen hebben: drie aan de ene kant en drie aan de andere kant. Deze armen moeten versierd worden met amandelbloesem; breng op elke arm drie kelken aan met een knop en bloemblaadjes, telkens op dezelfde manier” (Exodus 25:31-33), en de beschrijving gaat zo verder. Hier hebben we dus een ander kunstwerk: een kandelaar. En hoe is deze versierd? Niet met voorstellingen van engelen, maar met voorstellingen uit de natuur. En deze moeten op bevel van God middenin de tabernakel ofwel de plaats van aanbidding worden geplaatst.
 
Verderop in Exodus vinden we de volgende beschrijving van de priesterkleding: “Op de hele zoom moet je granaatappels van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol aanbrengen met gouden belletjes ertussen” (Exodus 28:33). Dus als de priester het allerheiligste binnenging, droeg hij op zijn kleding afbeeldingen van dingen uit de natuur met zich mee de ruimte binnen waar God zelf aanwezig was. Dit is het compleet tegenovergestelde van een gebod tegen het maken van kunst.
 
Maar er valt nog meer over te zeggen. In de natuur zijn granaatappelen rood, maar deze granaatappelen zijn blauw, rood en karmozijn. Rood en karmozijn kunnen natuurlijke groeivarianten zijn van granaatappelen. Maar blauw niet. Dit betekent dat men vrij is om iets te maken dat is geïnspireerd op de natuur maar ervan kan verschillen en dat dit ook in Gods aanwezigheid kan verkeren. Met andere woorden, kunst hoeft niet “gelijkend” te zijn in de beperkte betekenis van het woord!
 
Het is soms verleidelijk om de Bijbel als een ‘heilig boek’ te lezen en de historische beschrijvingen te zien als behorend tot een geestelijke werkelijkheid die niets met onze dagelijkse realiteit te maken heeft. Maar we moeten begrijpen dat toen God opdracht gaf om deze kunstwerken te maken, een kunstenaar ze moest maken. Kunst heeft twee kanten. Het is zeker creatief, maar er komt ook de techniek bij kijken van hoe het moet worden gemaakt. In Exodus 37:7-8 lezen we enige van deze technische details: “Aan de beide uiteinden daarvan maakte hij een cherub, eveneens van goud, één aan het ene uiteinde en één aan het andere uiteinde. Het was drijfwerk, de twee cherubs vormden één geheel met de plaat.” De cherubs op de ark kwamen niet plotseling uit de lucht vallen. Iemand moest zijn handen ervoor gebruiken, iemand moest de technische problemen oplossen. Precies dezelfde dingen als waarmee de moderne kunstenaar worstelt, daar worstelden deze kunstenaars ook mee. Hierover zullen we meer tegenkomen als we de tempel bespreken.
 
De tempel
De tempel is net als de tabernakel niet door een mens ontworpen. Opnieuw benadrukt de Bijbel dat het ontwerp van God komt. David, zo deelt de schrijver mee, vertelt aan Salomo “hoe het bouwplan hem verder voor de geest stond” (1 Kronieken 28:11-12). En vers 19 luidt als volgt: “Dit alles heb ik opgetekend op aanwijzing van de Heer, die mij heeft laten zien hoe het bouwplan moet worden uitgevoerd.” Dit was niet een ontmoeting met God die niets met de aardse realiteit te maken had. Een deel van deze godservaring betrof de openbaring over de verhoudingen die bij de bouw van de tempel moesten worden aangehouden. David wist hoe hij de tempel moest bouwen, omdat God het hem verteld had. In feite zegt David dat God hem op schrift aanwijzingen gaf hoe de tempel eruit moest zien. We krijgen niet te horen op welke manier dit gebeurde, deze openbaring over de verhoudingen, maar wel wordt ons verteld dat David door inspiratie van God op schrift een bouwplan had van het gebouw.
 
En wat moest er in de tempel zijn? Allereerst moest de tempel worden gevuld met kunst. “En hij [Salomo] versierde [bezette] het huis met edelstenen” (2 Kronieken 3:6). Let wel: de tempel was bedekt met edelstenen vanwege hun schoonheid. Er was geen praktische reden om edelstenen te gebruiken. Zij hadden geen gebruikswaarde. God wilde slechts schoonheid in de tempel. God is in schoonheid geïnteresseerd. Ga met me mee naar de Alpen en kijk naar de besneeuwde bergen. Er is geen twijfel mogelijk. God is in schoonheid geïnteresseerd. God maakte mensen mooi. En schoonheid heeft ook een plaats in de aanbidding van God.
 
Jonge mensen wijzen me vaak op de lelijkheid van veel evangelische kerkgebouwen. Helaas hebben ze vaak gelijk. In ons hart huist onbegrip dat schoonheid belangrijk is als we God willen eren. Maar hier in de tempel die Salomo onder leiding van God zelf bouwde, werd voor schoonheid een belangrijke plaats ingeruimd. De verteller vervolgt dat Salomo “de hele zaal met goud overdekte, niet alleen de wanden en deuren, maar ook de balken en kozijnen, en op de wanden werden reliëfs van cherubs aangebracht” (2 Kronieken 3:7). Hierboven hadden we het over de cherubs in het allerheiligste; zij waren driedimensionale kunst. Hier is sprake van laagreliëf. Waar je ook keek, overal was laagreliëf. En er waren ook beelden: “Voor het allerheiligste liet Salomo twee cherubfiguren maken, die hij liet vergulden” (vers 10).
 
Vervolgens lezen we in vers 16 en 17: “Hij liet ketens smeden voor de achterzaal en voor de kapitelen op de zuilen. Aan de ketens om de kapitelen liet hij honderd gesmede granaatappelen hangen. De zuilen werden aan weerszijden van de ingang van de grote zaal geplaatst.” Het zijn twee vrijstaande zuilen. Zij ondersteunden geen architectonisch gewicht en hadden geen praktisch nut voor de constructie. Zij waren daar alleen omdat God instructie gaf om ze daar te plaatsen als kunstwerk. Op de kapitelen van deze zuilen waren granaatappels bevestigd met kettingen. Kunstwerk op kunstwerk. Als we begrijpen wat we hier lezen, zijn wij eenvoudigweg sprakeloos. Dit is schoonheid in de overtreffende trap.
 
In 2 Kronieken 4 wordt ons verteld dat Salomo een hoog altaar maakte en ook een bekken (‘een zee’) van gegoten brons met een diameter van bijna 5 meter, dat volgens sommige schattingen een capaciteit had van 45 duizend liter. Dit waterbekken was “aan de onderkant omkranst met een band van tien el lang die bestond uit twee rijen runderen, en die met het bekken was meegegoten. Het bekken rustte op twaalf runderen: drie met hun kop naar het noorden, drie met hun kop naar het westen, drie met hun kop naar het zuiden en drie met hun kop naar het oosten; hun achterlijven waren naar het midden gekeerd. Daarop rustte het bekken” (2 Kronieken 4:3-4). Hier zien we nogmaals dat beelden een plaats kregen in de tempel. Engelen worden afgebeeld in het laagreliëf van de cherubs, de levenloze natuur in de gesmede bloemen en granaatappelen, en de levende natuur in de bronzen ossen. Kunst die  niet-religieuze onderwerpen uitbeeldde, werd op die manier de centrale ruimte van de eredienst binnengebracht.
 
Tot op zekere hoogte kan men de ossen als functioneel zien omdat zij de ‘zee’ ondersteunden. Maar wat is de functie van het volgende? “De wand [van de bronzen zee] was wel een handbreedte dik. De rand was gevormd als bij een beker, als een lotuskelk” (vers 5). De zee moest niet sober en functioneel zijn, maar van boven gevormd als een lotus, gewoon om mooi te zijn.
 
In 1 Koningen 7:29 vinden we een aanvullend detail. Het is te vinden in de beschrijving van de panelen op de tien bronzen spoelbekkens in de tempel: “De panelen en het lijstwerk waren versierd met leeuwen, runderen en cherubs.” God zegt: “Ik heb zelfs leeuwen in mijn huis, gebeeldhouwde leeuwen, ossen en cherubs.” Niet omdat ze nuttig zijn, maar gewoon omdat dit mooi is.
 
We kunnen natuurlijk nog veel meer verwijzingen naar kunst in de tempel aanhalen. Zo staat bijvoorbeeld in 1 Koningen 6:29: “Alle wanden van de tempel, van zowel de voorste als de achterste zaal, liet hij rondom versieren met houtsnijwerk van cherubs, bloemenranken en palmetten.” Dit lijkt heel erg op wat we hierboven al hebben gezien, maar hier komt ook een nieuw element in beeld. Hier worden cherubs, palmbomen en bloemen samengebracht. Met andere woorden, er is sprake van afbeeldingen van zowel de geziene als de ongeziene wereld. Ik geloof niet dat cherubs hier slechts als stijlfiguur is gebruikt. Cherubs hebben een vorm en zijn reëel. In feite kijk ik ernaar uit om ze eens te zien. Je kunt je natuurlijk afvragen hoe je je een voorstelling kunt maken van iets uit de ongeziene wereld. Het antwoord is simpel: het is makkelijk als God je vertelt hoe het eruit ziet. Het maken van de cherubs heeft te maken met openbaring. Ezechiël zag de cherubs bijvoorbeeld twee keer (Ezechiël 1:4-25; 3:12-13). Het is geen enkel probleem om cherubs af te beelden als God je vertelt of laat zien hoe ze eruit zien.
 
We zagen hoe bij de tabernakel de kunstenaar bepaalde technische problemen moest oplossen. Dit is ook het geval bij de kunst in de tempel: “De koning liet ze [de verschillende kunstwerken die in de tempel moesten komen] gieten in de Jordaanvlakte, tussen Sukkot en Seredata, waar volop vette klei te vinden was” (2 Kronieken 4:17). Net als Michelangelo met zijn handen het marmer uithakte in de grote Italiaanse steengroeven, zo goot de Hebreeuwse kunstenaar het brons op een bepaalde plek, een plek waar de klei van de juiste kwaliteit was om van zijn model een goede vorm te maken. Deze Hebreeuwse kunstenaars waren niet anders dan die van vandaag; allebei hebben zij te maken met de diverse technische gegevenheden van de verschillende vormen van kunst.
 
Wereldse kunst
Tot nu toe hebben we ons beziggehouden met kunst die specifiek werd ingezet bij de aanbidding van God, of deze nu engelen of de natuur uitbeeldde. En uit het feit dat alle besproken kunst duidelijk in opdracht van God werd gemaakt, blijkt dat kunst niet alleen over religieuze onderwerpen hoeft te gaan.
 
In 1 Koningen 10 wordt ons iets duidelijk over de wereldse kunst in de tijd van Salomo, want hier wordt zijn troon beschreven. “Van ivoor liet hij een grote troon maken, die werd overtrokken met zuiver goud. Zes treden leidden naar de troon, die aan de bovenkant een ronde hoofdsteun had en armleuningen aan weerskanten van de zitting. Naast de armleuningen stonden twee leeuwen en op de zes treden stonden twaalf leeuwen, één aan elke kant van iedere tree. In geen enkel koninkrijk was ooit zo’n troon gemaakt” (1 Koningen 10:18-20). Steeds als ik dit lees raak ik in de ban van deze beschrijving: “ivoor overtrokken met zuiver goud” en bewaakt door twee leeuwen aan weerszijden van de troon en twaalf leeuwen op de trap naar de troon.
 
Sommige uitleggers die zich afvroegen waarom de twee leeuwen apart van de twaalf leeuwen zijn genoemd, hebben geopperd dat bovenop twee levende leeuwen stonden en dat de twaalf leeuwen onder van brons waren gegoten. Dat blijft speculatie, maar stelt u zich de aanblik eens voor. Verplaats u in Salomo, als hij boven op de troon zit met twee brullende leeuwen naast zich, zonder twijfel veilig vastgebonden, maar wat een troon!
 
Het gebruik van kunst door Jezus
Indien iemand nog steeds met vragen zit over wat de Bijbel zegt over beeldende kunst, dan moet hij zich eens verdiepen in wat de Bijbel zegt over de bronzen slang die Mozes in de woestijn omhooghield. U zult zich herinneren dat de kinderen van Israël bij hun zwerftocht door de woestijn tegen Mozes klaagden over het gebrek aan brood en water. God zond toen “giftige slangen op de Israëlieten af, die hen beten, zodat velen van hen stierven” (Numeri 21:6). Toen gingen de Israëlieten naar Mozes en beleden hun zonden en vroegen hem om tot God te bidden om de slangen weg te nemen. God beantwoordde het gebed van Mozes: “Laat een slang maken en bevestig die op een staak. Iedereen die gebeten is en daarnaar kijkt, blijft in leven” (vers 8). Mozes gehoorzaamde God en zij die keken naar de ‘koperen slang’ bleven in leven.
 
Het opmerkelijke is dat Jezus dit voorval en dit kunstwerk aanhaalt als een illustratie van de aanstaande kruisiging: “De Mensenzoon moet hoog verheven worden, zoals Mozes in de woestijn de slang omhooggeheven heeft, opdat iedereeen die gelooft, in hem eeuwig leven heeft” (Johannes 3:14-15). Wat gebruikte Jezus hier als illustratie? Een kunstwerk.
 
Misschien zal iemand zeggen: “Ja, maar ze verbrijzelden het. Hizkia sloeg de slang aan stukken in 2 Koningen 18:4.” Dat is waar. In feite was God zelfs blij met deze vernietiging. Maar waarom verbrijzelde Hizkia de slang? “De Israëlieten hadden namelijk nog altijd de gewoonte voor deze slang, die de naam Koperslang droeg, wierook te branden.” Verbrijzelde hij de slang omdat het kunst was? Natuurlijk niet, want God had Mozes zelf opdracht gegeven om hem te maken. Hij verbrijzelde het kunstwerk omdat de mensen er een afgod van hadden gemaakt. Er is niets mis met het bestaan van beeldende kunst maar wel met het verkeerde gebruik ervan.
 
Dichtkunst
Tot nu toe hebben we ons alleen beziggehouden met beeldende kunst, maar de Bijbel richt zich ook op andere vormen van kunst. De belangrijkste daarvan is wel de dichtkunst. Als we denken aan poëzie in de Bijbel, denken we onmiddellijk aan de psalmen. Maar ook elders in de Bijbel vinden we joodse dichtkunst en die gaat lang niet allemaal over geestelijke onderwerpen. 2 Samuël 1:19-27 is bijvoorbeeld een werelds lofdicht, een gedicht van David om Saul en Jonathan te eren als nationale helden. Later in 2 Samuël wordt ons verteld dat David zijn psalmen schreef onder leiding van en geïnspireerd door de heilige Geest:
 
Zo spreekt David, de zoon van Isai,
Zo spreekt hij, tot hoge macht verheven,
de gezalfde van de God van Jakob,
de geliefde zanger van Israël:
De geest van de Heer sprak in mij,
zijn woorden zijn op mijn tong. (2 Samuël 23:1-2)
 
Handelingen 2:25-31 bevestigt het feit dat David een profeet was. Daarom zouden wij David als volgt kunnen parafraseren: “Ja, ik was een profeet. Ik was een verkondiger van God. En hoe schreef ik mijn teksten? Ik schreef mijn gedichten onder leiding van de heilige Geest.” We moeten niet denken dat David alleen profeet was in zijn proza, want zijn gedichten zijn net zo geïnspireerd. Hoe kunnen we dan zeggen of ook maar de geringste neiging hebben om te menen dat God gedichten minacht?
 
Interessant genoeg vinden we in de Septuagint, de Griekse versie van het Oude Testament die stamt uit de tweede of derde eeuw voor Christus, een psalm die niet in de Bijbel voorkomt. Het is natuurlijk de vraag of de psalm echt van David is, maar zo klinkt hij wel. We moeten niet denken dat alles wat David schreef zo ‘geïnspireerd door God’ was als de Bijbel dat is. Dus zelfs als het werkelijk een psalm van David is, is deze waarschijnlijk niet geïnspireerd op die manier. Zeker niet in alle kunst spreekt God als een muze door de kunstenaar. Het is daarentegen de mens die schept. De kunstenaar zelf verdwijnt niet, zodat alleen de muze zou spreken. We kunnen deze psalm uit de Septuagint daarom zien als dichtkunst van David die puur als poëzie bedoeld is.
 
Ik was klein onder mijn broeders
en als jongste in mijn vaders huis,
paste ik op de schapen.
Mijn handen vormden een muziekinstrument
en mijn vingers stemden een lier.
En wie zal dit aan mijn God vertellen?
De Here zelf, hijzelf hoort.
Hij zond zijn engel
en haalde mij weg bij mijn vaders schapen.
En hij zalfde mij met olie.
Mijn broeders waren knap en lang,
maar God stelde in hen geen genoegen.
Ik trok de Filistijn tegemoet
en hij vervloekte mij bij zijn afgoden.
Maar ik trok zijn eigen zwaard en onthoofde hem
en nam de schande weg van de kinderen van Israël.
 
Dit klinkt zeker als David. David schildert zichzelf af als een jongen die de schapen hoedt op de heuvels. En wat doet hij? Hij is de kunstenaar. Hij neemt een stuk hout en bewerkt het om er een harp van de maken; “Mijn handen vormden een muziekinstrument.” Verderop zullen we zien dat de Bijbel vertelt dat David als handwerkman later de instrumenten maakte die werden gebruikt in de eredienst in de tempel.
 
Maar David was ook muzikant. Zijn “vingers stemden een lier”. Zoals een muzikant zijn viool stemt, zo maakte David zijn instrument klaar om erop te spelen. Het schrijven van een gedicht, het maken van een mooi instrument, het stemmen ervan zodat de muziek met schoonheid zal klinken – David deed al die dingen als een geestelijke oefening tot eer van God.
 
Daar zit iets opwindends in. Hoe kan kunst voldoende betekenis hebben? Als onze kunst alleen voor mensen bedoeld is, dan mist er iets. Maar ze kan ook voor God bedoeld zijn. David zegt: “En wie zal dit aan mijn God vertellen?” Oftewel, “Wie zal mijn God vertellen dat ik een mooi instrument heb gemaakt, wie zal Hem vertellen dat ik mijn lier heb gestemd, wie zal Hem vertellen dat ik dit gedicht heb geschreven? Wie zal Hem over dit lied vertellen?” David antwoordt hierop: “De Here zelf, hijzelf hoort.” Niemand hoeft het God te vertellen. God wist het al. Dus de mens die God werkelijk liefheeft, die werkt onder de heerschappij van Christus, kan zijn gedichten schrijven, zijn muziek componeren, zijn muziekinstrumenten bouwen, zijn standbeelden vormgeven, zijn schilderijen maken, zelfs als niemand ze ooit zal zien. Want hij weet dat God ze ziet.
 
We kunnen tegen David zeggen: “David, waarom zing je? Alleen om jezelf te vermaken? Je schapen zijn het enige publiek.” David zal echter antwoorden: “Helemaal niet. Ik zing en de God van hemel en aarde hoort mijn lied en daarom is het zo de moeite waard.”
 
Je kunt kunst natuurlijk in de tempel zetten. Maar het hoeft niet in de tempel te staan om tot eer van God te zijn. Een van de meest opvallende wereldlijke gedichten in de Bijbel is het Hooglied. Veel christenen hebben in het verleden gemeend dat dit gedicht ging over de liefde van Christus voor zijn kerk. Zo kan het gedicht inderdaad worden geïnterpreteerd. Maar we moeten het niet beperken tot een beschrijving van deze relatie. Het is een beeld voor de relatie tussen Christus en de kerk omdat iedere goede relatie tussen een man en een vrouw de relatie tussen Christus en de kerk weerspiegelt. God maakt de liefde van een man voor een vrouw dus tot beeld voor zijn liefde voor zijn volk, van de bruidegom voor de bruid, van Christus voor zijn kerk. Maar in het geval van het Hooglied geeft God een gedicht dat in een grootse beurtzang de liefde van een man voor een vrouw en van een vrouw voor een man tot uitdrukking brengt een plaats in het Woord van God. Dit soort dichtkunst kan net als de psalmen iets heel moois onder woorden brengen. Wat een mooie lofprijzing voor God is deze poëzie! We kunnen de plaatsing van dit lied in de Bijbel vergelijken met de wereldse kunst die een plek kreeg op Salomo’s troon, maar dit is nog betekenisvoller want dit wereldse gedicht is in de Bijbel geplaatst als onderdeel van de Bijbel zelf.
 
Vaak denken christenen over seksualiteit als iets tweederangs. Volgens het Woord van God moeten we dat echter nooit, nooit, nooit doen. De hele mens is gemaakt om God lief te hebben; ieder aspect van de menselijke natuur moet zijn juiste plaats krijgen. Dat omvat ook de seksualiteit, die prachtige relatie tussen een man en een vrouw. Helemaal in het begin al bracht God Eva bij de man. Ook een liefdesgedicht kan dus mooi zijn. Als je een jonge man of vrouw bent en je houdt van een meisje of een jongen, mag je inderdaad mooie liefdesgedichten schrijven. Wees niet bang. Hiermee kun je God ook prijzen. En als deze twee mensen christenen zijn, dan kan het een bewuste lofprijzing zijn.
 
Voor we verder gaan met andere kunstvormen, wil ik nog extra benadrukken dat Hebreeuwse poëzie, ook al gebruikt deze een andere dichtvorm dan Engelstalige gedichten, ook een strenge literaire discipline vergt. In feite is Hebreeuwse poëzie waarschijnlijk zelfs moeilijker om te schrijven dan Engelse poëzie. En net als een kunstenaar, een handwerkman, zijn bronzen beelden zorgvuldig moest gieten of zijn laagreliëf met precisie uit moest snijden in de wanden van de tempel, zo moest de Hebreeuwse dichter zorgvuldig omgaan met de technische aspecten van zijn dichtkunst en streven naar technische uitmuntendheid. En in dit streven naar vakkundigheid schuilt eveneens een manier om God te prijzen.
 
Muziek
Ook aan muziek wordt in de Bijbel aandacht besteed. Een van de meest fantastische muzikale kunstwerken moet het lied zijn geweest dat de Hebreeën zongen toen ze werden gered uit de greep van het leger van Farao. Dit lied staat in Exodus 15. Stel je deze grote schare Israëlieten eens voor – honderdduizenden mensen – verzameld aan de overkant van de Rode zee een beurtzang zingend – een kunstwerk. “De profetes Mirjam, Aärons zuster, pakte haar tamboerijn, en alle vrouwen volgden haar, dansend en op de tamboerijn spelend. En Mirjam zong dit refrein: ‘Zing voor de Heer, zijn macht en majesteit zijn groot! Paarden en ruiters wierp hij in zee’” (Exodus 15:20-21). De mannen zingen hier de coupletten (die te lezen zijn in Exodus 15:1-18) en de vrouwen onder leiding van Mirjam het refrein. Denk aan de blijdschap over de bevrijding uit de onderdrukking en denk aan het spektakel dat deze vreugdedans moet hebben opgeleverd.
 
Maar er is ook muziek in de tempel. 1 Kronieken 23: 5 beschrijft dat “vierduizend tot taak kregen de lofzang voor de Heer te begeleiden ‘op’, zoals David zei, ‘de instrumenten die ik voor dat doel heb laten maken.’” Vierduizend! Een lied dat door vierduizend tegelijk werd aangeheven. En de verslaglegger voegt eraan toe: “David deelde de Levieten in afdelingen in, naar de families van Gerson, Kehat en Merari”(vers 6). Met andere woorden, David verdeelde de zangers in groepen om op die manier een koor te vormen. En zo barst kunst los in al zijn schoonheid, al zijn kracht, al zijn zeggingskracht en al zijn glorie.
 
In de tijd van Jechizkia vindt een gebeurtenis plaats die ik fantastisch vind om me voor te stellen. Jechizkia had de tempel laten reinigen en de eredienst hervormd naar de wetten van God die heel lang waren verwaarloosd. Toen de offers werden gebracht stelde Jechizkia “de Levieten met cimbalen, lieren en harpen [let op de verschillende instrumenten] op in de tempel van de Heer, naar het voorschrift van David, van Gad, de ziener van de koning, en van de profeet Natan (het voorschrift dat door de Heer bij monde van zijn profeten kenbaar gemaakt was), en toen de Levieten met de instrumenten van David en de priesters met de trompetten klaarstonden, beval Jechizkia de dieren op het altaar te verbranden. Zodra het offer werd ontstoken, klonk er trompetgeschal op en werd het lied voor de Heer aangeheven, begeleid door de instrumenten van koning David van Israël. Gedurende het brandoffer boog de hele gemeenschap zich neer, terwijl de muziek klonk en de trompetten schalden” (2 Kronieken 29: 25-28). Een geweldig gebruik van muziek en kunst, weer geheel naar het voorschrift van God dat Hij kenbaar had gemaakt bij monde van zijn profeten.
 
Mijn favoriete muziekstuk is denk ik Händels Dettingen Te Deum. Ik heb een plaat waarop deze muziek te horen is die gespeeld wordt door vele instrumenten tezamen en ik kan niet anders zeggen, het is geweldig. Ik heb de plaat grijsgedraaid. Steeds als ik dit gedeelte in 2 Kronieken lees, denk ik aan het Dettingen Te Deumen aan het feit dat wat in Kronieken beschreven wordt tien keer zo groots moet zijn geweest. Trompetten, cimbalen, lieren, harpen, al de verschillende instrumenten van David – muziek bovenop muziek, kunst bovenop kunst – één grote stroom klanken, tezamen de mogelijkheid benadrukkend dat creativiteit tot Gods eer kan zijn, tezamen op basis van Gods voorschrift opgetild tot een hoge vorm van kunst. En als je deze dingen begint te begrijpen, kun je plotseling weer vrij ademen en begint alle druk die op ons is gelegd door kunst als iets minder geestelijks te beschouwen plotseling weg te vallen. En met deze waarheid komt schoonheid tevoorschijn en met deze schoonheid vrijheid voor het aangezicht van God.
 
Het is van belang op te merken dat wat betreft de tempel al de kunst samen een eenheid vormde. De tempel was als een eenheid, als één groot bouwwerk ontworpen met vrijstaande kolommen, beelden en laagreliëfs, poëzie en muziek, enorme stenen en prachtig hout uit verre oorden. Het is er allemaal. Eén groot kunstwerk tot eer van God. Dit heeft ons zeker iets te zeggen over architectuur en we moeten God vragen hoe we Hem ook vandaag op vergelijkbare manier kunnen eren.
 
Toneel en dans
De Bijbel noemt nog twee andere kunstvormen. Ten eerste toneel. In Ezechiël lezen we: “Mensenkind, neem een kleitablet voor je en teken daarop een stad: Jeruzalem. Sla het beleg voor de stad, werp een belegeringswal op, maak een bestormingsdam, richt een legerkamp in en zet stormrammen om de stad heen. Neem dan een bakplaat, zet die als een ijzeren muur tussen jou en de stad en richt je blik op haar: de stad wordt belegerd en jij bent de belegeraar. Dit alles zal een teken zijn voor het volk van Israël” (Ezechiël 4:1-3). Wat was dit? Het was een eenvoudig toneelstuk. Op het kleitablet was het silhouet van Jeruzalem getekend als decor, zodat de mensen niet konden missen wat Ezechiël uitbeeldde. Jeruzalem zou belegerd worden en het volk werd op Gods bevel gewaarschuwd via een toneelstuk.
 
Let wel: het is niet zo dat ieder gebruik van deze vormen van kunst automatisch goed is, maar dat ze in zichzelf niet fout zijn. Ezechiël moest dit toneelstuk meer dan een jaar iedere dag uitvoeren. Gedurende deze lange maanden voerde hij een toneelstuk op voor dit decor om Israël te doen begrijpen dat God met zijn oordeel zou komen.
 
De tweede kunstvorm, dans, wordt genoemd in Psalm 149:3, waar Israël wordt aangemoedigd om God te prijzen: “Laten zij dansend zijn naam loven, bij lier en tamboerijn voor hem zingen.” Sommigen zullen misschien antwoorden: “In de kantlijn van mijn Bijbel staat dat het misschien niet dans betreft maar de fluit, en dat bevalt me toch beter.” Maar ik trek die vertaling in twijfel. Psalm 150: 4-5 zegt, “Loof hem met dans en tamboerijn, loof hem met snaren en fluit. Loof hem met klinkende bekkens, loof hem met slaande cimbalen.”
 
Twee bijbelgedeeltes over de geschiedenis van Israël laten zien dat God was ingenomen met dansende mensen: Exodus 15:20 zegt dat Mirjam als profetes “dansend en op de tamboerijn spelend” rondging. En in 2 Samuël 6:14-16 wordt ons over David verteld: “Vol overgave danste hij voor de Heer, slechts gekleed in een linnen priesterhemd.” Stel je David eens voor als hij de ark van God de stad binnenbrengt – een historisch hoogtepunt voor de joden. De ark die buiten de stad is geweest wordt haar nu binnengedragen, en David is vervuld van vreugde terwijl hij God aanbidt. Het is overigens bijzonder dat David was gekleed in een linnen priesterhemd. Dit betekent dat hij niet naakt danste zoals bij de heidenen gebruikelijk was. Niettemin werd zijn vrouw met minachting vervuld toen ze het zag. Maar God stelde het op prijs en Davids vrouw werd gestraft voor het berispen van David.
 
Kunst in de hemel
Openbaringen 15: 2-3 luidt als volgt: “Toen zag ik iets als een zee van glas, vermengd met vuur. Op de glazen zee stonden zij die het beest, zijn beeld en het getal van zijn naam hadden overwonnen. Ze hadden lieren om daarop te spelen voor God. Ze zongen het lied van Gods dienaar Mozes en het lied van het lam: ‘Groot en wonderbaarlijk zijn uw werken, Heer, onze God, Almachtige, rechtvaardig en betrouwbaar is uw bestuur, vorst van de volken.’” Kunst stopt niet bij de hemelpoort. Kunstvormen worden regelrecht de hemel ingedragen. Is er hier sprake van een platonisch onderscheid tussen hoog en laag? Allerminst.
 
In het museum in Neuchâtel bevinden zich twee grote muurschilderingen van Paul Robert die al meer dan een eeuw aan de mensen van Neuchâtel laten weten dat Christus terugkomt. Een van de schilderingen beeldt Christus’ betrokkenheid uit op de landbouw, de andere op de industrie. Maar de derde is de meest bijzondere. Deze muurschildering verbeeldt Christus’ betrokkenheid op het intellectuele leven en de kunsten. Paul Robert, een Zwitserse kunstenaar die werkelijk een gelovig man was, begreep die relatie heel goed.
 
Op de achtergrond van dit werk schildert hij Neuchâtel, het meer en zelfs het museum waarin de muurschildering zich bevindt. Op de voorgrond vlakbij de onderkant staat een grote dodelijk verwonde draak. Onder de draak vinden we het lage en het lelijke – het pornografische en het opstandige. Bovenaan zien we Jezus in de lucht met zijn oneindige engelenscharen. Aan de linkerkant is een elegante trap te zien en op de trap staan jonge, mooie mannen en vrouwen met symbolen van de verschillende kunstvormen, van de architectuur, de muziek enz. En terwijl zij deze symbolen naar boven dragen om ze aan Christus te geven, komt Christus naar beneden om ze aan te nemen. Paul Robert begreep de Bijbel veel beter dan velen van ons. Hij zag dat bij de wederkomst de heerschappij van Christus alles omvat.
 
Maar hij wist ook dat, willen we deze dingen mee kunnen nemen naar Christus bij de wederkomst om Hem daarmee te eren en ze onder zijn heerschappij te plaatsen, ze tot eer van God moeten zijn. In dezelfde schildering plaatst hij ook Neuchâtel, het mooie meer en het museum zelf: het museum van Neuchâtel en zijn kunstwerken moeten hier en nu tot eer van Christus zijn. De werkelijkheid van de toekomst heeft betekenis voor het hier en nu!
 
Begrijpen we de vrijheid die we hebben onder Christus’ heerschappij naar de normen van de Bijbel? Is het creatieve deel van ons leven aan Christus gewijd? Christus is Heer over heel ons leven en het christelijk leven moet niet alleen waarheid, vlammende waarheid, voortbrengen, maar ook schoonheid.
 
Dit is deel 1 van het boek Art and the Bible, Hodder and Stoughton – London, 1973.
 
Vertaling: Marleen Hengelaar-Rookmaaker