ArtWay

Kunstenaars openen onze ogen voor rijkdom en betekenis. Sandra Bowden

Artikelen

Schaeffers visie op de kunst - Hans van Seventer

Schaeffers visie op de kunst. Tussen verzet en mededogen

 
door J. P. L. van Seventer
 
Voordat we in dit artikel enige hoofdlijnen willen weergeven Francis Schaeffers denken over de kunst in het algemeen, eerst enige opmerkingen omtrent de tijd waarin het denken van Schaeffer over dit onderwerp plaatsvond: de jaren vijftig en zestig van deze eeuw. Voor het overgrote deel der reformatori­sche en evangelische christenen lag de kunst in die tijd ver buiten hun gezichtsveld. Zowel door Schaeffer als door zijn vriend en medewerker prof. dr. H. R. Rookmaaker is op dit gebied pioniersarbeid verricht en hun denken draagt daarvan de sporen. Op twee fronten moest de strijd worden gestreden; het ene front bevond zich buiten de kerkmuren en werd ge­vormd door de moderne kunst en het andere front lag daarbin­nen en bestond uit een wijd verbreid onbegrip t.a.v. de zin en de plaats van kunst in het leven van christenen. Over die strijd gaat dit artikel, waarbij we tevens aandacht willen schenken aan de kritiek die in de loop der jaren op Schaeffers denken is geleverd.
 
De Moderne Kunst
Schaeffer beschouwde de kunst een uitdrukkingsmiddel van de mens waarin deze zijn diepste geloof of ongeloof naar voren brengt, welis­waar op een eigen manier, maar toch verstaanbaar voor een ieder die op­recht luistert. In zijn visie hebben kunstenaars een bijzonder fijne an­tenne voor wat er in hun samenleving omgaat en reageren zij daarop. Als de westerse mens in de vorige eeuw begint te beseffen dat zijn hoogge­stemde verwachtingen aangaande de menselijke rede schipbreuk drei­gen te lopen, zijn het onder meer de kunstenaars die in hun werk laten zien voor welk dilemma hij zich dan geplaatst ziet. Op dit punt in de tijd staan er twee wegen open. Of alle hoop op rationele oplossingen opge­ven en ‘de sprong van het geloof’ maken, je overgeven aan het irratio­nele, of voortgaan op het pad der ratio zonder de hoop ooit achter de betekenis, achter de zin van dit puur materialistische universum te komen. Het was nu juist de kunstenaar, die de consequenties van een en ander doorzag en uitbeeldde. Picasso's schilderij Les demoiselles d'Avig­non is in deze visie niet zomaar een verandering van de heersende stijl, maar een pogen uitdrukkingsmidde­len te vinden voor de overtuiging dat er geen betrouwbaar antwoord kan worden gevonden op de vraag naar de zin van het bestaan. En zo schok­kend was Picasso's verbeelding hier­van, dat zelfs zijn eigen vrienden in de mening verkeerden dat hij krank­zinnig was geworden. Zowel voor als na Picasso waren kunstenaars bezig hun reacties uit te beelden op de steeds sterker wordende overtuiging dat nadat God dood verklaard was, het leven ten diepste geteisterd wordt door een volstrekte absurdi­teit.
 
Voor Schaeffer was de kunstenaar niet iemand die altijd maar weer op zoek was naar iets nieuws, wel ie­mand die trachtte die middelen te vinden, welke zijn eigen gevoelens en gedachten op de meest pregnante wijze weergeven. Nooit sprak hij over hen met verachting, zoals uit het volgende citaat mag blijken: "Deze mannen hadden veel talent als schilders en sommige van hun schil­derijen hebben grote schoonheid, Als men de brieven van Vincent van Gogh leest, moet men huilen om de pijn van deze gevoelige man. Maar we moeten ook wijzen op hun plaats in de cultuur waarbij hun kunst het voertuig werd voor de opvatting van de moderne mens van de fragmenta­tie van de waarheid en het leven." (Francis A. Schaeffer, Hoe zouden wij dan leven? Over opkomst en verval van de westerse cultuur, Nijkerk 1977, p, 169, 170).
 
Verder is de kunstenaar volgens Schaeffer iemand die op een spe­ciale en integere wijze uitdrukking geeft aan zijn eigen wereldbeeld. Verzet tekende hij echter aan tegen de opvatting dat we hier met een zeer speciaal menstype te maken hebben; dat van de profeet, van de ziener, Daar waar kunst tot religie wordt verheven, wordt zij vergodde­lijkt en krijgt de kunstenaar een vrij­macht op ethisch gebied die voor andere mensen niet geldt. Het one­thische wat in bepaalde kunstwerken duidelijk naar voren treedt, wordt dan goed gepraat met de opmerking "Het is toch kunst", alsof dit terrein niet zou vallen onder de normen voor het algemeen menselijk verkeer.
 
Kunst als communicatiemiddel
In de ogen van sommigen loopt Schaeffers benadering gevaar dat een kunstwerk alleen maar gezien wordt als een communicatiemid­del en niet als iets zelfstandigs, iets met een eigen werking. Ook zou hij door zijn algemeenheden alles maar over één kam scheren en geen ruimte laten voor de individualiteit van elke kunstenaar. Kunstenaars voelden zich soms wel ‘misbruikt’ als object voor een filosofische discussie. Voor hen die Schaeffers gedachten alleen uit zijn boeken kennen, is een dergelijke opvatting, hoezeer bezij­den de waarheid, wel enigszins be­grijpelijk. Al zijn boeken echter zijn ontstaan uit de ontelbare lezingen die hij in en buiten L'Abri gaf. En in de discussies die daar onherroepelijk op volgden, werd iedereen serieus genomen. Kunst functioneerde prak­tisch gesproken in L'Abri nooit alleen als een discussiepunt. Er werden minitentoonstellingen en concerten gehouden en in het algemeen be­stond er een grote openheid van de Schaeffers naar kunstenaars toe - van welke richting dan ook. En wat in een gesprek wel aan de orde kan komen, blijft in een boek vaak in algemeen­heden steken. Voor Schaeffer was de moderne kunst niet iets abstracts, niet in de eerste plaats een nieuwe stijl of een nieuwe filosofie, maar een uitdrukking van de wanhoop van mensen van vlees en bloed. En daarom nam hij die kunst in al haar absurditeit, opstandigheid en wanhoop serieus, omdat hij de mens erachter wou leren kennen, om zo in te kunnen gaan op zijn vragen. De boodschap van verlossing prediken zonder eerst te luisteren naar de vra­gen van je medemens, kwam hem als liefdeloos voor. In die houding neem je de ander niet echt serieus, maar lijkje hem alleen te beschouwen als object van evangelisatie.
 
Onbegrip en argwaan
Het tweede front waarop strijd moest worden geleverd, lag binnen de eigen christelijke leefwereld. Een wereld die in de jaren vijftig en zestig nauwelijks de kunst serieus nam. Kunstenaar willen worden stuitte op vele bezwaren en werd in het alge­meen sterk afgeraden. En zo werd L'Abri ook een schuilplaats voor die jonge christenen die in eigen kring gewend waren aan onbegrip en arg­waan, of zoals één van hen het uit­drukte: "Wij groeiden op in christe­lijke gezinnen en waren in de jaren zestig net tieners. We voelden ons heen en weer geslingerd tussen de kerk die meende de Waarheid te bezitten, maar saai leek en berus­tend, en de heerlijke uitbarsting van creativiteit in de moderne cultuur, ­die totaal geen rekening hield met God." Het was mede te danken aan de vele vragen van deze jonge chris­tenkunstenaars dat het boekje Art and the Bible door Schaeffer werd geschreven.
 
Het belang van de menselijke schep­pende activiteit wordt hier door Schaeffer onderstreept met behulp van een analogie. De mens als beeld­drager Gods draagt onder meer in zijn creativiteit dit beeld van God met zich mee als mogelijkheid. Creativi­teit onderscheidt de mens van het dier en maakt hem ‘bijna goddelijk’, om met de psalmist te spreken. Op die manier onderstreepte Schaeffer voor het onwillige evangelische pu­bliek het belang wat bijbels gezien gehecht mag worden aan de mense­lijke creativiteit. Verder vond hij het ook nodig de vrijheid van de kunstenaar te bepleiten voor wat betreft zijn onderwerp en stijl, binnen de normering die voor elke christen geldt. Want in bepaalde kringen was - en is - het gewoonte om slechts dan een plaatsje in te ruimen voor de kunste­naar, als deze zich voor de ‘verkondiging’ wil inzetten.
 
Beelddrager
Op Schaeffers analogieargument is nogal wat kritiek geuit. Hij gebruikte dit argument niet alleen met betrekking tot creativiteit, maar ook de menselijke ratio, het mense­lijke verstand vormde een onderdeel van de menselijke persoonlijkheid waardoor hij zich beelddrager mag noemen. Er is een aantal bezwaren aan te voe­ren tegen een dergelijke vorm van argumentatie. Ik noem er vier. Geldt het beelddragerschap ook voor de gevallen mens? Ten tweede: als dit zo is, hoe weten we dan dat nu juist creativiteit een onderdeel hiervan uitmaakt? Dat staat toch nergens zo letterlijk in de Bijbel? Als derde bezwraar wordt dan genoemd het feit dat het analogieargument in de middeleeuwen reeds deel uitmaakte van de "godsbewijzen" der scholastici, voor een degelijke calvinist voorwaar geen best gezelschap. Als laatste be­zwaar noem ik hier het gesigna­leerde gevaar van de ‘overschatting’ van het kunstenaarschap enerzijds en de afplatting van het kunstenaar­schap anderzijds in de gedachte dat "iedereen potentieel een kunstenaar is".
 
Wat betreft het eerste punt lijkt het mij toe, dat deze opvatting de Bijbel zelf tegenspreekt. Ook na de zonde­val wordt bijv. het doden van een mens door God Zelf verboden op grond van het feit dat de mens naar Gods beeld gemaakt is (Gen. 9 : 6). Zij die deze visie aanhangen, probe­ren misschien hiermee te voorkomen dat de gedachte zou kunnen ontstaan dat de mens toch nog wel iets waard is, dat hij toch nog wel wat kan. Zij menen dat zo'n gedachte afbreuk doet aan de volstrekte verlorenheid ­ook door de Bijbel aangegeven - van het menselijk ras.
 
Schaeffer zou het laatste volmondig hebben beaamd, maar vond wel dat de mens in Gods ogen heel wat waard is, juist vanwege zijn beeld­dragerschap. Hij noemde dan vaak het begrip persoonlijkheid. God is een persoon, wij hebben een per­soonlijkheid en daarom is er communicatie, liefde en een omgang met onze Schepper mogelijk. Op de ach­tergrond speelt hier een mentaliteits­kwestie een belangrijke rol. In L'Abri kwamen vaak mensen uit zowel evangelische als reformatorische achtergronden, die opgroeiden in kerken waar de zondigheid van de mens, zijn verloren-zijn voor God identiek werd (wordt) gezien met nietigheid, geringheid. Ook als je gelooft in Gods verlossing door Jezus Christus, dan nog kan God pas echt in je werken wanneer je je bewust bent volstrekt niets te zijn. In vele gevallen gaat een dergelijke geloofshouding gepaard met neerslachtigheid en een bijna fatalistische levensvisie. Of in andere gevallen krijg je de hou­ding: God doet alles, wij kunnen niets, daarom is het volstrekt overbo­dig veel te studeren, je grondig voor te bereiden op een zendingstaak, want dat doet maar afbreuk aan het geloof dat de Geest alles in ons werkt en wijzelf daartoe niets kunnen bij­dragen.
 
Schepping
Deze uiteenzetting was nodig om een achtergrond te schetsen van waaruit Schaeffers analogiedenken opkwam. Hiermee probeerde hij ons weer te wijzen op de grootsheid van de mens, niet berustend op eigen kunnen, maar op het beelddrager­schap als gave Gods. Dat hij deze gedachten niet los van de Bijbelont­wikkelde, kwam keer op keer naar voren als hij wees op de verhouding van God met mensen als Abraham, Mozes en David. Wat ons daarin kan verbijsteren is de ernst waarmee de Here God luistert naar hun argumenten en ze als het ware als gelijken behandelt. In Art and the Bible vertelt Schaeffer zelf over zijn aanvankelijke aarzeling om het woord schepping Jok van toepassing te laten zijn op menselijke maaksels. Hij erkent vol­mondig, dat tussen Gods scheppen ‘uit het niets’ en het menselijke scheppende vormgeven een immens verschil is. Toch kiest hij voor dit woord, vanwege het feit dat er met behulp van bestaand materiaal toch iets volstrekt unieks tot stand komt waar een mens zich persoonlijk in uitdrukt.
 
Het derde bezwaar dat wij hier noe­men, nl. dat deze analogieargumen­ten verdacht zijn door het gebruik ervan door de scholastici, lijkt op het eerste gezicht wat al te gemakkelijk weerlegd te worden met de woorden "So what?" (Wat dan nog?). Maar ook hier spelen, denk ik, bij de critici andere zaken op de achtergrond een rol. Niet voor niets wordt hier een vergelijking getrokken met de scho­lastici, zij die voor de menselijke rede een grote, zo niet te grote plaats inruimden. Voor velen hing Schaeffer te dicht aan tegen het rationalisme, tegen de idee dat je met je gezonde verstand eigenlijk best moest besef­fen dat God bestaat en dat Zijn Woord ook op jouw verstandelijke vragen antwoord geeft. Simpel gerede­neerd: leg je de geloofszaken helder uit, dan valt er eigenlijk niets anders te doen dan voor God te kiezen.
 
Hier moeten we Schaeffer zelf maar weer aan het woord later; deze kri­tiek was hem welbekend en hij heeft er in zijn verzameld werk ook een apart hoofdstuk aan gewijd. Het ver­wijt van rationalisme wees hij af door allereerst een definitie te geven van een rationalist: dit is z.i. iemand die uitsluitend met hulp van zijn eigen verstand meent alle antwoorden op de fundamentele levensvragen te kunnen vinden. Schaeffer stelde hier tegenover, dat voor hem de echte waarheid niet uit de mens zelf maar uit God komt door middel van Zijn Woord en Zijn Geest. Maar, gaat hij dan verder, ons verstand is ons gege­ven om dat Woord te verstaan en te overdenken. Ligt er dan niet een be­dekking over het denken van de on­gelovige als hij luistert naar de Bijbel zonder daarin te geloven? Schaeffers antwoord zou waarschijnlijk zijn ge­weest dat het blote feit dat iemand luistert naar Gods Woord, al een ge­volg is van het werk van de Geest. Onze taak is de bijbelse antwoorden zo helder mogelijk te doordenken in de tijd waarin wij leven en daarbij mogen we best verstandelijke argu­mentatie gebruiken. Voor sommigen ging hij daarin te ver en belandde dan, huns inziens, op het terrein van de speculatie.
 
Waarheid en schoonheid
Wat betreft het laatste bezwaar, nl. dat de kunstenaar een te speciale positie zou krijgen, verwijzen we naar Schaeffers eigen opmer­kingen hierover in Art and the Bible. In het laatste hoofdstuk stelt hij na­drukkelijk dat elke christen, kunste­naar of niet, geroepen is tot een leven dat waarheid en schoonheid uit­straalt. Creativiteit is aan elk mens geschonken en kan in elk beroep tot uitdrukking worden gebracht. Het kunstenaarschap is een speciale ma­nier van omgaan met creativiteit, wat de kunstenaar wel een grote verant­woordelijkheid geeft, maar geen grotere waarde dan zijn minder ar­tistieke medemensen.
 
In kort bestek hebben wij twee ge­bieden beschreven waar Dr. Francis Schaeffer vruchtbaar in heeft ge­werkt. Zijn denken over kunst ont­stond uit twee motieven, Het eerste was een diep en intens verlangen om het evangelie van Jezus Christus door te geven aan de verloren mens van de twintigste eeuw. Hiertoe was in zijn visie onder meer nodig een open en luisterend oor voor de vaak pijnlijk aandoende artistieke expressies van zijn tijdgenoten. Het tweede motief lag in zijn overtuiging dat Christus' koningschap voor heel het leven geldt, de kunstzinnige kant niet uitge­zonderd. Voor talloze jonge chris­tenkunstenaars die bij hun eigen christelijke gemeente of kerk geen gehoor hadden gekregen bij hun zoeken naar de zin van hun eigen artistieke mogelijkheden, was hij ie­mand die de poort opende naar een visie op de kunst waarbij vrijheid sa­menging met verantwoordelijkheid. Hij wees hen een uitweg uit het di­lemma, wat zo treffend is verwoord door Chaim Potok in zijn roman Asher Lev. De hoofdpersoon bezoekt hier een beroemde kunstenaar die het helemaal gemaakt heeft. Asher Lev worstelt met de vraag of kunst en een joods-orthodox geloof wel te combi­neren valt. De kunstenaar: "Je hebt een gave, Asher Lev, je hebt een verantwoordelijkheid." Hij stopte vlak voor me. “Weet jij welke verantwoordelijkheid?” Ik zweeg. "Vertel me eens wat je denkt dat die verant­woordelijkheid is," zei hij. Ik zweeg. Ik wist niet wat ik moest antwoorden. "Voel jij je tegenover iemand verantwoordelijk? Of tegenover iets?" "Te­genover mijn volk," zei ik aarzelend. "Welk volk?" "De joden." "De jo­den," echode hij, "waarom denk jij verantwoordelijkheid te hebben voor de joden?" "Alle joden zijn ver­antwoordelijk tegenover elkaar," zei ik, een citaat uit de Talmud citerend welke mijn vader jaren geleden te­gen mij had gebruikt. "Als kunste­naar zou je verantwoordelijk zijn te­genover joden?" Hij scheen nu boos te zijn. "Luister naar mij, Asher Lev. Als kunstenaar ben je verantwoor­delijk tegenover niemand en niets dan jezelf en de waarheid zoals jij die ziet. Begrijp je? Een kunstenaar is verantwoordelijk voor zijn kunst." (Chaim Potok, My name is Asher Lev, p. 191).
 
Voor Schaeffer was dit een vals di­lemma. Dienstbaar zijn aan Gods ko­ninkrijk èn uitdrukking geven aan artistieke gaven waren voor hem aspecten van hetzelfde burgerschap. Vandaar dat zijn visie in de evangeli­sche en reformatorische wereld aan beide zijden zowel een ‘door-opener’ als een ‘eye-opener’ was. Voor vele christenen betekende zijn be­langstelling voor de moderne kunst en zijn wijze van omgang daarmee een eerste kennismaking met de kunst van tijdgenoten. Schaeffer was enerzijds nooit bang duidelijk stelling te nemen als hij zich in die kunst geconfronteerd wist met een onchristelijk of antichristelijk wereldbeeld. Anderzijds waren deze werken voor hem uitdrukkin­gen van mensen van vlees en bloed, naar wie zijn hart uitging.
 
Gepubliceerd in Bijbel en Wetenschap, mei 1987, nr. 100