ArtWay

Kunstenaars openen onze ogen voor rijkdom en betekenis. Sandra Bowden

Kunstenaars

Rembrandt - door H.R. Rookmaaker

Rembrandts wijsheid

door H.R. Rookmaaker

REMBRANDT EN ZIJN TIJDGENOTEN
 
Rembrandt 1) is een merkwaardige kunstenaar, die in het milieu van zijn tijd, wat de aard van zijn werk betreft, sterk uit de toon valt. Hoewel hij nooit een reis naar het Zuiden ondernam, heeft hij meer dan een van zijn tijdgenoten zijn aandacht gericht op de kunst van de barok en daar zeer diepgaand invloed van ondergaan. De barok was de nieuwe 17e-eeuwse kunst, die zich in Italië en Vlaanderen ontwikkelde in samenhang met de Contrareformatie 2); een kunst, die opnieuw de oude bijbelse geschiedenissen en hei­ligenlevens opnam om ze met zoveel pracht, praal, beweging en grootsheid te schilderen, dat daardoor de katholieke mens versterkt zou worden in zijn geloof, overtuigd van de grootsheid van zijn kerk. Zij schil­derde een wereld van supermensen, ontzaglijk ge­spierd en van bovenmenselijke geesteskracht, in een omgeving die bij hen paste en zij schilderde dat alles, alsof het werkelijk was tot in kleine bijzonderheden toe realistisch 3). Het is bij deze kunst, waarvan de schilder Rubens in Vlaanderen (1579-1640) wel een van de grootste vertegenwoordigers is, alsof we op een toneel kijken, waar met veel kleur en beweging door supermensen een spel wordt opgevoerd bij de meest fantastische belichting.
 
Deze kunst nu leerde Rembrandt kennen, door prenten - de reproducties van die tijd - en door het bekijken van de vrij talrijke stukken die in de Nederlandse kunsthandel te zien waren. En hij heeft het karakter van deze kunst zich eigen gemaakt, voor ­zover dat een Hollander mogelijk was - want deze theatraliteit 4) en allesbehalve nuchtere heroÑ—seren­de 5) verbeelding ligt ons niet. Of we nu moeten zeg­gen, dat door deze instelling Rembrandt zich zoveel meer dan zijn tijdgenoten heeft beziggehouden met Bijbelse taferelen (hij was te Hollands protestant om heiligenlevens en Griekse godenleer te gaan schilde­ren) of omgekeerd, dat juist zijn belangstelling voor het verbeelden der Bijbelse historiën hem er toe dreef naar elders te kijken (daar immers de Neder­landse kunst zich geheel naar het uitbeelden der wer­kelijkheid om zich heen had gewend), is moeilijk uit te maken.
 
DE JAREN VOOR 1640
Uit deze invloeden en deze belangstelling kunnen we veel karakteristieke kenmerken van Rembrandts kunst verklaren: zijn streven naar een "natuureelste beweeglijkheid" - waarover hij spreekt in een brief uit die eerste Amsterdamse jaren, de enige die van hem bewaard is -, zijn zoeken naar felle licht­donker tegenstellingen, in een als het ware toneelmatige belichting van het tafereel, zijn belangstelling voor onderwerpen als de blindmaking van Simson, 6) ­of zulke waarbij door het ingrijpen van b.v. engelen een plotselinge wending in het gebeuren plaats vindt met veel schittering en spanning. Helemaal overtui­gen doet hij ons daar niet altijd bij. Als hij b.v. in een dubbelportret met Saskia getuigenis aflegt van zijn overmoed, met misschien de bijgedachte groots te kunnen leven als de grandeseigneur Rubens 7), dan wordt het wel even belachelijk, gewild en theatraal, omdat het gebaar (van dat opheffen van het glas b.v.) niet een werkelijkheid weerspiegelt en ook niet de echte burgerlijkheid van deze Hollandse mens op­heft, integendeel, die misschien des te duidelijker maakt.
 
Zo is het schilderwerk van Rembrandt uit de jaren voor 1640, jaren van roem, veel opdrachten, jaren ook waarin hij in voortdurend stijgende mate de schil­derkunstige middelen begint te beheersen. Daarnaast zien we echter ook al een andere kant van Rem­brandt naar voren komen, niet zozeer in zijn schilderijen, maar in de tekeningen. Natuurlijk zijn daaronder ook de notities, van invallende gedachten, eer­ste ontwerpen voor grote schilderijen die soms wel, soms niet uitgevoerd zijn. Daarnaast zijn er de studies, evenmin als de zojuist bedoelde tekeningen voor publicatie of verkoop bestemd. Juist hierin toont hij vaak zijn aandacht voor de gewone gebeurtenis­sen om hem heen: mensen in hun gewone doen en laten, vrouwen die met kinderen spelen, enz. En sinds ongeveer 1636 zien we ook het landschap, met name de natuur om Amsterdam heen, zijn belang­stelling trekken. En zo langzamerhand groeit bij verdere verdieping bij Rembrandt het inzicht, dat die barok te uiterlijk, te veel schittering en te wei­nig wezenlijk en echt is. In de Nachtwacht, een werk waar hij enige jaren mee bezig is geweest, zien we dan nog een laatste poging om de barokke beweging te verbinden met een rustig-overzichtelijke compositie. We reproduceren hierbij een ets, Haman en Mordechai, een compositie waarin Rembrandt de problemen die hij zich in de Nachtwacht stelde formuleerde en waarvoor hij hierin tevens een eerste oplossing gaf. Bedenk wel dat een ets gedrukt wordt van een koperen plaat waarin de oorspronkelijke tekening geëtst is, en dus in spiegelbeeld verschijnt. Als men dit beeld dan ook omdraait ziet men de verwantschap met de Nachtwacht nog veel duidelijker - ook hier de man die als het ware uit het beeld naar voren loopt, de poort op de achtergrond en de optocht. Eén onder­deel vraagt daarbij onze aandacht: de hand van Haman, die zo duidelijk in het oog springt. Dat be­reikt de kunstenaar door die hand a.h.w. te laten aanwijzen, en wel door de staf, die Mordechai vast­houdt, door de lans, die we zien uitsteken achter het paard, en door een slip van de mantel van Mor­dechai. Door deze aanwijzende lijnen door dwars­lijnen te onderbreken, weet hij echter dit middel voor ons te verbergen.
 
De Nachtwacht (voltooid in 1642) betekende dus inderdaad een keerpunt in Rembrandts loopbaan als kunstenaar, een mijlpaal in zijn ontwikkeling. Daarna heeft hij zich niet meer op dit pad gewaagd, en eigen­lijk is het zo, dat hij met deze krachttoer, die hem zelf misschien ook maar ten dele bevredigde, afge­rekend heeft met de barok. Hoewel het sterven van Saskia en de misschien wat minder enthousiaste ont­vangst van het werk deze ontwikkeling in Rembrandts beeldend denken nog versterkt kunnen heb­ben, moeten we toch niet pogen de veranderingen in Rembrandts kunst te verklaren uit buitenartis­tieke omstandigheden.
 
DE “TRAGISCHE REMBRANDT"
Het is misschien ook goed hier even iets te zeggen van de "tragische Rembrandt", waarover men altijd spreekt. Volgt men de literatuur over Rembrandt van zijn eigen tijd tot vandaag, dan merken we op dat niemand in de 17e of 18e eeuw ook maar van tragiek spreekt. Over de slechte ontvangst van de Nachtwacht en de daarna volgende mindere belang­stelling voor zijn werk bij de tijdgenoot spreekt men nauwelijks, en zijn faillissement van 1656 wordt nuchter gezien als het gevolg van financieel wanbeheer en een leven boven zijn stand. Trouwens, in Nederland zag men in hem nauwelijks de grote natio­nale schilder, zoals men over het geheel in de 18e eeuw weinig belangstelling had voor onze 17e-eeuwers, waarvan men een groot exportartikel maakte. In de 19e eeuw, met de romantiek 8) en haar nationa­lisme, kwam iedere natie met zijn grote man naar voren, Engeland b.v. met Shakespeare 9), Duitsland met Dürer 10), en ook wij moesten zo iemand zien te vinden. En met weinig enthousiasme werd daarvoor Rembrandt gekozen, in wie men verder vooral de burger zag, een personificatie van de typisch Hollandse burgerlijke cultuur. Dan, met de verdere doorwerking der romantische verering van grote man­nen ontdekt men, meer in het buitenland dan hier, de tragische Rembrandt, in zijn tijd miskend en ver­waarloosd, de grote man te midden van een klein­zielige wereld. Tot men in onze dagen bij nauwkeu­rig onderwek der werkelijke gegevens weer op het spoor terugkomt en weer nuchterder leert oordelen: de opdrachten aan Rembrandt werden helemaal niet zo­veel minder na de Nachtwacht, en dat faillissement lag inderdaad wel voor een groot deel aan hemzelf - ook al ben je een gevierd schilder, dan nog is een schuld van fl. 3.000.- (een getal, dat we mis­schien wel met tien mogen vermenigvuldigen om een idee van de werkelijke waarde ervan te krijgen) geen kleinigheid !
 
1) En­kele data en feiten uit Rembrandts leven: geboren 1606, 1631 voorgoed naar Amsterdam, 1634 gehuwd met Saskia van Uylenburch (overleden 1642), 1641 zoon Titus geboren, 1645 Hendrickje Stoffels wordt zijn huisvrouw, na 1652 geldzorgen, 1656 "insolvent" (= niet in staat tot betalen) verklaard, 1656/7 inven­tarisatie en veilingen van bezittingen, 1662 Hendrickje sterft, 1668 zoon Titus sterft, 4 okt. 1669 gestorven en 8 okt. begraven in de Westerkerk te Amsterdam.
2) letterlijk.: tegenreformatie, nl. de tegenaanval van de katholieke kerk tegen de Reformatie (herstel van orde concilie van Trente, stichting Jezuïetenorde), waardoor protestantisme in verschillende landen werd teruggedrongen.
3) overeenkomend met de werkelijkheid.
4) theatraal = gekunsteld, toneelmatig:
5) heros = held.
6) schilderij van 1636.
7) letterlijk: grote heer.
8) geestesstroming, die sterk de nadruk legde op het gevoel, de vrijheid.
9) dichter en toneelschrijver begin 17e eeuw.
10) schilder begin 16e eeuw.
 
 
HET ENE BOEK
Bij het faillissement 1) werd Rembrandts hele in­boedel verkocht, en zo bezitten wij in de veiling­catalogus een beeld van wat hij bezat. Naast velerlei merkwaardigheden, mooie kleden, helmen e.d. bezat hij zeer veel prenten, o.m. vrijwel het complete kunst­werk aan hout- en kopersneden van Albrecht Dürer, en zeer veel .Italiaanse prenten enz. Verder bezat hij maar één boek, n.l. de bijbel. Voor die bijbel moet Rembrandt zeker een zeer persoonlijke belangstelling gehad hebben, gezien het feit dat hij steeds weer in tekening, ets en schilderij Bijbelse gegevens verbeeldt. En dan niet, zoals bij de katholieke barokschilders alleen die, welke door de traditie geijkt zijn, maar hij houdt zich bezig met onderwerpen, die soms nog nooit eer­der in een beeld vertolkt waren. Scènes uit het leven van David, Jozef die zijn dromen vertelt en zo meer. Daarbij valt het bij de tekeningen en ook bij de etsen en schilderijen uit zijn rijpe en grootste tijd (de vijf­tiger jaren der 17e eeuw) op, hoe nuchter hij die Bijbelse taferelen ziet, zonder barokke opsmuk of thea­traliteit 2).
 
Natuurlijk, evenmin als zijn tijdgenoten doet hij een poging om historisch nauwkeurig te zijn - dat zou men pas na 1800 gaan doen -, maar con­centreert hij er zich op de zin van het gegeven dui­delijk te maken. Hoogstens geeft hij aan, dat het in het Oosten speelt door b.v. Abraham een tulband op te zetten. Zoals we zien, blijft dus Rembrandt steeds bezig met bijbelse gegevens, en nooit heeft hij zich er toe gezet z.g.n. genrestukken te maken: kijkjes in het dagelijkse leven, zoals we ze kennen van Van Ostade, Jan Steen e.d. Hij vond die onderwerpen kennelijk niet belangrijk genoeg voor grote composities .... daarin blijft hij toch in de barokke traditie, hoezeer hij daar ook verder van loskwam. Wel vinden we die gewone werkelijkheid-van-alle-dag in zijn tekeningen en ook in zijn etsen. De ets is immers wel een soort kunstwerk, dat voor verkoop bedoeld is, maar dan voor een beperkter publiek van fijnproevers. De ets staat .daarom naar zijn aard in tussen het "publieke" schilderij én de voor eigen studie of notitie bestemde tekening. En juist in deze techniek heeft Rembrandt het beste gegeven dat in hem was, daarbij een oeuvre 3) scheppend dat onovertroffen is: er zijn meer schilders van zijn formaat en ook andere grote tekenaars, maar in de ets staat hij alleen!
 
REMBRANDTS UNIEKE PLAATS
Wij kunnen nu niet uitvoerig ingaan op zijn rijpe werk, zijn prachtige portretten, zijn magnifieke figuurstukken - b.v. een lezende oude vrouw- zijn bijbelse taferelen - de heilige familie, Bathseba, Saul en David. Hierin zien we Rembrandt op zijn best, een kunstenaar, wiens belangrijkste kenmerk is zijn menselijkheid. Juist daardoor is hij zo verstaanbaar voor iedereen, óók voor de zgn. leek. Zijn werk vraagt geen uitleg, hoe knap het ook gerea­liseerd is en hoe onovertroffen van conceptie 4). Het geheim van zijn werken is, dat ze haast niet uit te leggen zijn, want ze zijn als vanzelfsprekend, en de middelen, die hij gebruikte om die zo volkomen over­tuigende beelden op te roepen, ontsnapt vrijwel aan ons analyserend 5) vermogen. En juist deze onopge­smukte werkelijkheidsweergave, zonder ooit plat of plaatjeachtig te worden, altijd vol verbeelding en vol visie, die menselijkheid die soms zo diep gaat dat wij bij het beschouwen van zijn werk alleen maar léren, leren kijken, leren opmerken, leren begrijpen wat de mens en de wereld is, dàt alles heeft Rembrandt zijn unieke, zijn enige positie gegeven tussen de grote kunstenaars aller tijden.
 
Dat Rembrandt daartoe een fantastisch vermogen moest hebben om ook het nooit geziene zich volkomen in te denken en reëel in een beeld op te roepen, is duidelijk; dat hij daarbij een schier volmaakte be­heersing der schilderkundige middelen moest bezitten, spreekt vanzelf. Maar meer nog dan dat alles was nodig dat hij een grote wijsheid bezat, een kijk op de werkelijkheid, die zo diep en zo veelomvattend was, dat die niet verouderen kon. Het feit, dat we bij hem niet als bij bijna iedere andere grote kunstenaar veel historische kennis moeten bezitten om het werk geheel te begrijpen, en ook de omstandigheid, dat zijn visie zo rijk is dat we bij hem niet spoedig uitgekeken raken en gaan zeggen: "kijk, dat weten we nu wel", juist dàt maakt, dat Rembrandts werk blijvend de mensheid kan boeien. En nog altijd weet het over heel de wereld geleerden en leken, mensen van allerlei rang en stand en komaf, vast te houden en voortdurend te prikkelen tot een zich verder daarin verdiepen.
 
REMBRANDTS WIJSHEID
En toch, Rembrandts werk is zo door en door Hollands, zo nuchter zonder theatraliteit 6), zonder idealisering, vermooien van het bijbelse of andere gegeven. Zelfs zo, dat een Roomse man, die voor het eerst ken­nis maakte met dit werk, meende dat er met de hei­lige geschiedenis en de verheven Bijbelse figuren ge­spot werd. tot ook hij beter leerde begrijpen. Wàt is het dan dat zijn kunst dèze diepte en visie geeft, deze doordringende werkelijkheidswaarde en echtheid? Nogmaals, dat is de wijsheid van Rembrandt.
 
Ieder mens kan niet dieper en beter schrijven, spreken of schilderen dan hij wijs is. Geen roman, studie, verhandeling of kunstwerk kan groter diepte bevat­ten dan de maker eigen is. En nu mogen we die wijsheid niet individualistisch 7) verstaan! Want onze wijs­heid (een samenstel van inzicht, kennis, levenserva­ring, opmerkingsgave, normbesef, nuchterheid en in­levingsvermogen) kunnen we niet veroveren geheel op onszelf; de wijsheid en het inzicht, de kennis en de kijk op de werkelijkheid van de ons omringende we­reld helpen ons daarbij. Of ook belemmeren ons daarbij. Daarom is het - tussen haakjes - vandaag ook zo moeilijk een recht inzicht, dat van wijsheid getuigt, te krijgen in de problemen van onze tijd, daar alles doordrongen is van de visie van de afval en van de beperking tot economische en technische factoren. Wij hebben wel de Schrift als hoogste bron van wijsheid, maar in ons pogen Schriftuurlijk zicht op de zaken te krijgen staan we alleen, en moeten we eerst vele vóóroordelen en zgn. vanzelfsprekende meningen hebben doorzien juist in hun armoede en werkelijkheidvervalsend karakter. Dit alles haalden wij slechts naar voren om te doen verstaan, dat Rem­brandt niet een genie was, die in een ivoren toren strikt individualistisch eigen wijsheid opbouwde. Hij putte wel uit de Schrift, maar de omringende wereld moest meewerken om hetgeen de Schrift bood werke­lijk tot wijsheid te laten condenseren 8).
 
REMBRANDTS KUNST EN DE REFORMATIE
En zo is het allerminst toevallig, dat Rembrandts kunst ontstond in een tijd, dat het Calvinisme zo’n stempel op ons volk had gezet, een tijd waarin het verstaan der dingen, de kennis van de norm, de kijk op de werkelijkheid nuchter en vol en Schriftuurlijk was. Niet als verdienste, maar als genadegave, als vrucht van en zich buigen voor de Schrift en het daardoor geleid willen zijn 9). Het is vrijwel zeker,dat Rembrandt geen meelevend kerklid was, en misschien heeft hij ook nauwelijks enige kennis en belangstel­ling gehad voor de belijdenis van de kerk. We praten dit natuurlijk niet goed. Maar dat neemt niet weg, dat hij zeker wel een man was die de Schrift las en Gods Woord aanvaardde, en zo kon hij bouwend op hetgeen in zijn omgeving leefde een zeer diepe kijk op de werkelijkheid verwerven, nuchter en toch niet koud en zeker allerminst alleen maar met economische factoren rekenende - wat tegenwoordig voor nuchter doorgaat. Een kijk, die diep menselijk is, omdat hij op de Waarheid gefundeerd was en de werkelijkheid als schepping Gods, aangetast door de zonde, geen geweld aandeed. En zijn weinige belangstelling voor de theologische vragen van zijn tijd (die wel niet los zal hebben gestaan van zijn kerkelijke houding) behoefde hem daarvoor niet in de weg te staan: scholastieke neigingen en doperse trekken waren in die tijd het gereformeerde milieu niet vreemd, en de wijsheid der Schrift dreigde daardoor soms reeds in het gedrang te komen.
 
Niet echt Calvinistisch komt ons Rembrandts belangstelling voor bijbelse onderwerpen voor. We vin­den ze, afgezien van Roomse schilders als Jan Steen en de Utrechtse school, dan ook vrijwel niet in de Hollandse kunst, zeer welbewust had men zich daarvan afgewend aan het begin der 17e eeuw. Daarin komt bij Rembrandt de barokke invloed uit en een vast­houden aan oude tradities. Maar hoe het ook zij, de manier waarop hij de bijbel leest en de wijze waarop hij de verhalen verbeeldt, zonder opsmuk, nuchter en met het besef dat de Bijbelse figuren mensen zijn zo­als wij, is zeker slechts te verklaren vanuit een Calvinistische toon, die in zijn omgeving heerste, ook al is een enkele maal aanwijsbaar dat hij een doopsgezinde uitleg van een bepaalde tekst volgt 10). Want dat is uit de aard der zaak duidelijk: ieder verbeel­den der Bijbelse stof, hetzij in geschrift, hetzij in beeld, is een exegese, een uitleg. Dat is allerminst een bezwaar. De vraag is slechts, of de exegese juist is. We zouden daar nog wel meer van willen vertellen, b.v. hoe Rembrandt nooit met een nimbus werkt ­- het rondje of lichtschijn om het hoofd der heilige figuren - met uitzondering van die gevallen waar Christus zich openbaart als de Zone Gods, als b.v. bij de Emmaüsgangers of bij Thomas. Maar genoeg hier­over.
 
HOE REMBRANDT ONS KAN LEREN
Zo is een bestuderen van het werk van Rembrandt, om een conclusie uit het voorgaande te trekken, voor ons niet zonder gewicht; we zullen er door leren zien en leren verstaan. Zijn visie op de mens, op zijn doen en laten, zowel in de omgeving om hem heen als in de Bijbelse geschiedenissen kan ons veel leren, de ogen openen voor veel waarop wij, te midden van een door en door ongelovig geslacht met een sterk socia­listische visie op de werkelijkheid, het zicht verloren. Zo kan hij ons helpen wijsheid te verkrijgen. Natuur­lijk alleen maar, als ook wij de Schrift hanteren, als ook wij onze ogen open houden en zien op wat er om ons heen gebeurt, dan zal het waarheid- en werke­lijkheidsgehalte van deze kunst ons duidelijk kunnen worden, zodat wij ons erdoor kunnen laten bouwen in ons geestelijk leven. Mogen wij dus niet nalaten de Rembrandt tentoonstellingen 11) te bezoeken, het werk echt te bekijken, opdat wij, niet omdat het nu eenmaal zo hoort leren zeggen, dat Rembrandt groot is, maar opdat wij uit eigen ervaring weten, welk een wijsheid en diepte in deze kunst verborgen is. Ook al vergiste ook hij zich wel eens en maakte ook hij wel eens iets van minder hoog gehalte. Mogelijk kunnen wij zo ook een klein tipje van wat in de 17e eeuw alledaagse wijsheid was, terug veroveren.
 
1) zie het vorige artikel.
2) gekunsteldheid
3) gezamenlijk werk van een kunstenaar.
4) = begrip, opzet.
5) = ontledend
6) theatraal = gekunsteld
7) als van één afzonderlijk persoon alléén.
8) letterlijk: verdichten, b.v. van een gas van gasvor­mige in vloeibare grijpbare toestand.
9) zie mijn art. in dit blad, mei 1951, over 17e-eeuwse kunst.
10) b.v. in de zgn. Honderdguldenprent verklaart hij de gelijkenis van het gaan van een kameel door het "oog van de naald" evenals zijn doopsgezinde tijd­genoten in het voetspoor van Erasmus zo, dat "het oog van de naald" de naam van een poort in Jeruza­lem was - dat gaan door "het oog van de naald" was dan ook juist erg gemakkelijk.
11) te Rotterdam, Amsterdam, Den Haag en Leiden.
 
Gepubliceerd in Calvinistisch Jongelingsblad 11, 6 juli en 27 juli 1956