door Willem de Vink

Wie in de wereld van Peter Howson duikt, wordt door elkaar geschud, overweldigd en murw gebeukt door een bombardement aan gewelddadige beelden. Ik kende zijn schilderijen van plaatjes, maar een overzichtstentoonstelling in Edinburgh, Schotland, gaf me de kans om meer over hem en zijn werk te weten te komen. Ik wilde snappen waarom zijn beeldtaal mij raakt.

Peter Howson (geboren in 1958 in Londen) heeft een oeuvre opgebouwd waarin geweld een centrale rol speelt, maar ook zijn geloof in Jezus. Die tegenstrijdige thema's weet hij te sublimeren tot een wonderlijke schoonheid. Hij is er in het Verenigd Koninkrijk beroemd mee geworden. Zijn kunstwerken werden aangekocht door popiconen als David Bowie en Madonna en hij werd ervoor onderscheiden door koningin Elisabeth, wat voor Britten nogal wat betekent.


In City Art Centre Edinburgh werden 130 van zijn werken getoond, verdeeld over drie verdiepingen. Er hingen ook schermen met video's van interviews en registraties van zijn werkwijze. Gelijk al in de vitrine van het gebouw tegenover Wavery Station in The Old Town kreeg ik een schilderij van een opgeblazen bokser voor de kiezen. De uitputtingsslag was begonnen.

Babylon


 


Howson is een leeftijdgenoot van me. Hij zegt geïnspireerd te zijn door Hiëronymus Bosch  en William Blake. Bij mij roept de beeldtaal waar hij zich van bedient in de eerste plaats associaties op met strips en platenhoezen uit de jaren 1960-70. Een enkel werk van hem heeft de energieke bewegelijkheid van een compleet stripalbum. Hij schildert superheldachtige figuren met cartooneske trekken en gebruikt soms sterk aangezette omlijningen waar veel snelheid in zit. Ook vult hij zijn doeken tot de randen met details. Verder gebruikt hij een airbrush-achtige schildertechniek om rondingen aan te zetten en voorwerpen op te laten lichten. Zijn kunst staat middenin de populaire cultuur en dat bevalt me.




In tweede instantie valt mij zijn verbondenheid met gerespecteerde kunstenaars uit het verleden op. Zijn schilderijen doen me denken aan het groteske werk waarmee Otto Dix en George Grosz de Tweede Wereldoorlog verwerkten en decadentie aan de kaak stelden, en aan de serie zwarte schilderijen waarmee Francisco de Goya zijn schildersleven afsloot na de Spaanse burgeroorlog. Ook de theatrale lichamelijkheid van Johannes Grützke zie ik erin terug. Daarnaast bespeur ik een link met zijn Britse collega-surrealist Stanley Spencer, die ook zijn geloof in zijn schilderijen verwerkte, al was die minder bezig met de hel en meer met de opstanding. Allemaal kunst die ik kan waarderen – maar Howson onderscheidt zich ervan met een volstrekt eigen beelduniversum.





Schilderijen met titels als 'Blind Leading the Blind', 'Drum', 'Babylon', 'Trinity' en 'Wagner' (inderdaad, uit 2023) zijn heavy metal op doek. Ik zag bendes lompe figuren, die zich moeten buigen en krommen om binnen de kaders te passen. Hun verkrampte bewegingen zetten hun spierbundels zo op spanning dat ze uit hun huid lijken te barsten. Enorme handen en platvoeten versterken de suggestie van brute kracht.

De mannen (het zijn bijna altijd witte mannen die Howson ten tonele voert) hebben doorgroefde gezichten met kale koppen. Ze dragen vlaggen en hebben trommels bij zich waar ze met drumstokken op slaan. Die stokken heeft de schilder soms veranderd in fakkels, of eigenlijk in ronde lampen op stokken, die de kerels dreigend als wapens voor zich uit steken. Hun uitpuilende ogen stralen woeste wilskracht uit. Ze letten niet op elkaar, die krachtpatsers, maar bewegen overmoedig naar een onzichtbaar doel. We kennen ze. Hooligans zijn het, skinheads, mutanten, voor wie we terugschrikken, maar die ons ook fascineren.





Een ander terugkerend element in het werk van Howson is het grote doek, gevuld met een overdaad aan figuren. Hij geeft deze werken titels als 'Acheron', 'Hades', 'Prophecy', 'Phlegethon', of 'The Harrowing of Hell'. (De laatste is op deze tentoonstelling niet te zien; ik heb er indertijd een beeldmeditatie over geschreven.) Ik raakte er gemakkelijk in verdwaald. De enorme hoeveelheid details die je voorgeschoteld krijgt worden bijeengehouden doordat de schilder alles zoveel mogelijk in één tint zet. Vaak is dat een vleeskleur. Zelfs de kleding van de figuren krijgt die kleur, waardoor het op een afstand lijkt alsof je naakte mensen door elkaar ziet krioelen.




De lichaamstaal van al die wezens vertoont een en al ontreddering en angst. Ze kruipen, wringen, wurmen, duwen, wanhopig op zoek naar een eigen ruimte. Waar die bendes op de kleinere doeken hun ruimte met geweld innemen, lijkt hier alles al verloren. De individuen krijgen nauwelijks lucht. Terwijl ik naar ze kijkt, voel ik aan dat ze hun bestaan zullen verliezen. Er hangt een apocalyptische sfeer in de lucht. De gestapelde gebouwen op de achtergrond staan schots en scheef door elkaar, als in een underground comic van Robert Crumb. De voorgrond ligt vol afval en druipt van de drek uit opengebarsten rioleringen, zoals Will Eisner dat tekende in zijn stadse graphic novels.



Dit is het dolgedraaide leven van een tijdperk dat zijn einde nadert – is het niet door klimaatproblemen, dan wel door een nucleaire ramp. Tenminste, dat roepen deze beelden op. Als ik muziek onder deze beeldenstorm moest zetten zou ik voor de veelstemmige glamrock van Queen kiezen, of zo je wilt, de dreigende stampij van Le Sacre Du Printemps van Igor Stravinsky. Ik voel de tijdgeest op me drukken.





In dezelfde overdadige sfeer heeft de kunstenaar recent ook series tekeningen gemaakt. Ik zag ze in Edinburgh voor het eerst en vond ze zo mogelijk nog mooier dan zijn schilderijen. De grote vellen papier had hij gevuld met kleurrijke vormen, vlekken en spetters in aquarel en inkt, waar hij ragfijne lijnen in zwarte inkt overheen kraste om de vormen herkenbaar te maken.

Centurion


 


Hoewel ik de uitputting nabij was, ging ik een dag later voor een tweede keer kijken. Ik wilde me sterker verhouden tot dit werk. Er kwam op die verdiepingen opnieuw een lading wanhoop, angst en pijn op me af. Toch kon ik soms ook wel lachen om al die overdreven overdadigheden en absurditeiten. Howson heeft er duidelijk lol in om iets lelijks mooi uit te beelden. Maar hij wil er ook iets mee zeggen. Voor hem is kunst pas kunst als er een boodschap in zit. Om die mening te onderstrepen haalt hij de drie-eenheidstheorie van Dorothy Sayers aan: 'God is het idee, Jezus de techniek en de heilige Geest de boodschap.'


 


Er hingen ook vier van de twaalf portretten die Howson maakte van de discipelen van Jezus. De mannen zien er geïsoleerd en eenzaam uit, met van pijn vertrokken gezichten, alsof ze geen raad weten met het feit dat ze Jezus hebben verraden en verlaten. Boeventronies zijn het. Ze zijn geschilderd in het sterke contrast van licht en donker dat me doet denken aan Caravaggio en Rembrandt van Rijn, of misschien eerder nog aan de donkerste werken van Francisco de Zurbarán.


 


Howson schildert regelmatig bijbelse thema's. Tentoongesteld waren bijvoorbeeld 'Road to Damascus', 'Study for Ecco Homo V', 'Job', 'Abraham' en 'Transfiguration'. En de twaalf statiën: kleine afbeeldingen, waarin Howson Jezus telkens in close up weergaf. Ook die werken hebben iets grimmigs, alsof ze je bij de strot willen grijpen.

Station 10, Jesus Stripped from his Garments


 


Er was een filmpje dat registreerde hoe Howson 'The Last Supper' tot stand bracht. Als in een animatie kwamen alle stadia van het wordingsproces voorbij. Eerst de schets en het grisaille. Daarna verflaag na verflaag. En telkens aanpassingen. Figuren die verplaatst werden. Een vrouw die serveerde kwam en ging weer. Een van de kerels aan tafel kreeg een sigaar in de mond, een ander een baard. De setting van een theater met een rood doek werd uitgeprobeerd en weer verlaten; iemand die op de achtergrond in de deuropening stond mocht blijven. Alle dertien mannen kregen wel drie, vier, vijf of meer keer een andere tint, en de wijnfles veranderde van groen in blauw in groen. En al die tijd bleef het glas met rode wijn onaangeroerd.




'When I paint when I'm going through the Bible, it's almost like I'm praying,' zei de kunstenaar in een van de filmpjes. Hij vertelde hoe de concentratie hem bijna in trance kan brengen. Je kunt het gemakkelijk geloven als je ziet hoe hij maar bezig blijft met die overdadig gedetailleerde schilderijen. Alles moet wijken voor de schilder en zijn doek. En alles doet hij uit zijn hoofd, er komt geen enkel model of voorbeeld aan te pas. Hij werkt als een bezetene en is zelf de bokser die mij om de oren slaat.

 


In veel van de mannen die Howson schildert herken ik iets van zijn eigen voorkomen, net zo grof gebouwd en bullig. Volgens mij schildert hij inderdaad voortdurend stiekem zichzelf en toont hij tegelijkertijd zijn eigen worstelingen.


 

Tot mijn verrassing hing er ook een openlijk zelfportret. Op het bijschrift stond dit citaat vermeld: 'I hope it captures something of the madness and obsession of an artist's life. Going in and out of the underworld does tend to leave scars and burnings.' Het raakte me dat hij met zijn werk de onderwereld in- en uitgaat, zoals hij zelf zegt. Hoewel hij me met zijn werk steeds weer een klap voor mijn kop gaf, werd hij me steeds sympathieker.

Het leek me in eerste instantie een pose, zoals hij in mijn ogen blufte met zijn agressieve vormentaal. Maar hij is daarin juist eerlijk en kwetsbaar. Dat hele persoonlijke in zijn werk maakt het op de een of andere manier herkenbaar voor mij. Er zit iets in dat wij mannen goed kennen, althans, dat denk ik. Dat intimiderend gewelddadige – het doet me pijn om dat te zien.


Het zal er al jong in bij hem. De kleine Peter wilde schilder én soldaat worden. Halverwege zijn opleiding aan de kunstacademie van Glasgow ging hij daarom het leger in. Verkeerd gegokt. Hij kon het leven in het militaire gareel niet aan en keerde terug naar zijn kunst.

Vanaf 1980 begon hij in een rauwe figuratieve stijl hooligans, zwervers, boksers en soldaten te schilderen. In 1992 werd hij namens de Britse regering naar Bosnië uitgezonden als oorlogsschilder. Howson smeet zijn ervaringen rauw op het doek. Zijn beelden waren zo expliciet, dat voor de ingang van de zaal waar ze getoond werden een waarschuwing stond.

De trauma's die Peter mee terug nam maakte zijn huwelijk kapot. Al die tijd was hij verslaafd aan alcohol en drugs. Hij leefde zelfs een jaar op straat. In 2000 werd hij opgepikt door een vrouw die hem afleverde bij een kliniek. In een van de filmpjes vertelde hij hoe hij afkickte bij de Anonieme Alcoholisten. Bij de derde stap van het herstelprogramma ontmoette hij Jezus, die hem zei dat zijn zonden vergeven waren en dat hij waardevol was. Het bevrijdde hem van zijn doodsdrift.

The Third Step




Howson is inmiddels 65 jaar. Hij vertelde in het filmpje dat het met hem nog steeds op en neer gaat. Soms is hij euforisch, soms depressief. Er is hem verteld dat hij asperger heeft, een vorm van autisme. Daarnaast worstelt hij met herinneringen aan misbruik. Zijn werk houdt hem op peil, zei hij.

 


Wat heb ik nu van deze wandelingen met Peter Howson meegenomen? Ik werd geconfronteerd met de angst en boosheid die ik heel goed ken. De extreme wereld die hij schept, roept bij mij herinneringen op aan de woede-uitbarstingen die ik bij mijn vader zag. Ik voel weer de vreemde sensatie over iets onvoorspelbaar akeligs dat gaat gebeuren, die ik ken uit mijn kindertijd. Ik ga daar opnieuw doorheen, om uit te komen bij de vergeving die ik mijn vader schonk, toen ik genade toeliet.


 

**

Willem de Vink (Utrecht, 1957) is spreker, schrijver en tekenaar. Zijn stripboek Jezus Messias werd al in meer dan 200 talen uitgebracht. Ook schreef hij het boek Dit is liefde, Vincent. In 2022 publiceerde hij het boek In het hoofd van de maker. Creativiteit, Kunst, Kerk.

READ MORE