
Een controversiële opdracht
Het lag al lang in de bedoeling om de apsis van de middeleeuwse kathedraal van Ribe opnieuw te decoreren. Uiteindelijk werd in 1982 besloten om Carl-Henning Pedersen (1913-2007), een van de belangrijkste moderne Deense kunstenaars, de opdracht te geven voor dit enorme karwei. De kerkelijke autoriteiten hielden voet bij stuk, ook al ontstond er al vanaf het begin veel controverse over hun besluit. Opponenten vonden dat moderne kunst niet thuis hoort in een middeleeuws kerkgebouw. Sterker nog, voor sommigen was een niet-gelovig kunstenaar ongeschikt voor werk aan een kathedraal. ‘Ik ben geen religieus mens,’ heeft Pedersen weleens gezegd. In feite maakte hij deel uit van stromingen die hadden meegewerkt aan de secularisatie van de moderne kunst en cultuur. Hoe heeft deze kunstenaar dan een bijdrage kunnen leveren aan de kathedraal van Ribe zonder de christelijke erfenis van het gebouw – of voor hetzelfde geld zijn eigen niet-christelijke standpunt – te compromitteren?
Laten we eerst eens kijken naar Pedersens vroege jaren. Samen met kunstenaars als Asger Jorn en Egill Jacobsen waren Pedersen en zijn eerste vrouw Else Alfelt in de jaren dertig en veertig verbonden aan Deense groeperingen, die marxistische politieke opvattingen combineerden met een ‘spontane abstractie’ in de schilderkunst. Na 1945 reisde Jorn door Europa en maakte hij de Deense ontwikkelingen bekend onder andere jonge kunstenaars. Uit de onderlinge contacten ontstond de internationale Cobrabeweging (1948-1951), in het kader waarvan de Nederlandse kunstenaars Karel Appel, Constant and Corneille Kopenhagen bezochten en onder de indruk kwamen van de ‘spontane’ Deense schilderkunst. Pedersen en Alfelt kwamen op hun beurt naar Amsterdam om deel te nemen aan de grote Cobratentoonstelling in het Stedelijk Museum in november 1949.
De etiketten ‘marxistisch’ en ‘revolutionair’ mogen dan zijn blijven plakken aan Cobra en de Deense voorlopers hiervan, dit wil niet zeggen dat deze kunstenaars zich daarom vijandig opstelden tegenover alle traditionele en religieuze kunst. Deense kunstenaars als Pedersen en Jorn waren onorthodoxe marxisten, die zich ontevreden toonden met het reductionisme van een materialistische wereldbeschouwing. Hun kunst was primitivistisch en vitalistisch en stelde de fantasie en het symbool voorop. Deze kunst putte uit volkskunst, middeleeuwse kunst, primitieve kunst en kindertekeningen en stond in duidelijk contrast met het socialistische realisme, de goedgekeurde kunst van het internationale communisme met de verplichte afbeeldingen van fabrieken en blije soldaten. Pedersen wilde universele levenssymbolen schilderen in een modern idioom en zijn bronnen waren vaak religieus van aard. In 1944 publiceerde Pedersen een artikel over fresco’s in de middeleeuwse Deense kerken, waarin hij gewag maakte van zijn verwantschap met een religieuze volkskunst waarvan de wortels waarschijnlijk in de oude Byzantijnse iconografie lagen. Typerend voor zijn eigen stijl was het gebruik van kleurstippen, die een mozaïekachtig effect aan het beschilderde oppervlak verlenen en de figuren in zijn schilderijen hebben vaak de starende blik van de Byzantijnse heiligen. In 1951 reisden Pedersen en Alfelt naar Venetië en Griekenland, waar ze diep onder de indruk raakten van de schittering en de heldere kleuren van de Byzantijnse mozaïeken die ze daar zagen.
Ook in de ramen komt de verbinding tussen hemel en aarde terug als thema, maar door hun grotere mate van abstractie nodigen de ramen eerder uit tot het ervaren van de oplichtende kleuren dan tot het ‘lezen’ van de iconografie. De frescofiguren in het gewelf bevatten vele verwijzingen naar kerkelijke symbolen zoals de vis, de kop van een lam en de Maagd Maria in haar blauwe mantel, die tijd en mogelijk enige hulp vragen om ze te kunnen ontcijferen. Dat het blauwe dier onderin (direct boven het altaar) een eenhoorn voorstelt – een fabeldier dat volgens sommigen Christus en volgens anderen de kuisheid van Maria voorstelde in de middeleeuwse kunst – wordt ons medegedeeld door de tweede vrouw van de kunstenaar, Sidsel Ramson, in haar boek Like the Great Vault of Heaven, waarin zij het lange proces van Pedersens werk aan de domkerk documenteert aan de hand van foto’s en dagboekteksten (Deens/Engels).
De vrees voor de aantasting van de oude kathedraal van Ribe door Pedersens moderne kunst lijkt me ongegrond. Pedersen had zijn eigen band met de middeleeuwse kerkelijke kunst, die hij meebracht toen hij de opdracht aanvaardde. Naar mijn mening tonen de door hem gebruikte technieken en stijl weldegelijk respect voor het karakter en de functie van het historische gebouw. Toegegeven, niet elke kerkenraad zou zo’n vrij iconografisch progamma toestaan. Pedersens benadering verschilt in dit opzicht echter heel weinig van die van zijn middeleeuwse voorlopers. Wie onderzoek doet naar de iconografie van de grote middeleeuwse kathedralen zal doorgaans ontdekken dat ook toen de bijbelse thema’s verweven waren met allerhande symbolen en legenden.
Carl-Henning Pedersen: Fresco’s, mozaieken en glasramen in de Domkerk van Ribe, Zuid-Jutland, Denemarken, 1983-1987.
Dr. Graham Birtwistle doceerde van 1971 tot zijn pensioen in 2004 moderne kunstgeschiedenis aan de VU in Amsterdam. Hij heeft veel gepubliceerd over de Cobrabeweging. Zijn boek Living Art (Reflex - Utrecht, 1986) behandelt de kunsttheorie uit de 1940’s van de Deense Cobrakunstenaar Asger Jorn.
ArtWay beeldmeditatie 27 juni 2010