Het classicisme
Neem bijvoorbeeld de kunstopvatting van Abraham Kuyper, een groot voorstander van het belang van kunst in het gereformeerde leven, zoals verwoord in zijn beroemde Stone-lezing (1898) over ‘Het Calvinisme en de Kunst’:
'Ziet ge in de wereld het absoluut goede, dan is er niet hoger, en blijft voor de kunst niet anders over dan dit goede na te bootsen. Erkent ge daarentegen, dat de wereld eens schoon was, nu door den vloek ontredderd werd, [...] dan heeft de kunst de mystieke taak om door het heimwee naar het verloren schoon tot de vooruitgenieting der komende heerlijkheid op te klimmen. Welnu, dit laatste is metterdaad de Calvinistische belijdenis.'
Op zijn karakteristieke retorische manier rekende Kuyper af met de naturalistische (in zijn tijd vooral impressionistische) kunst, die niet verder kwam dan een weergave van wat hij noemde 'den bouwval van de eens zo wonderschone schepping'. Calvijn volgend geloofde Kuyper dat 'de kunsten gaven ten toon spreiden, die God ter onze beschikking stelde' om de resultaten van de zondeval enigszins te keren en het 'wezenlijk schoon' weer in zicht te brengen. Wat Kuyper een Calvinistische belijdenis noemde, kan men met evenveel recht een classicistische kunstopvatting noemen. Dat zou voor Kuyper geen probleem zijn geweest, want de oorsprong van zijn kunstopvatting zag hij zelf in de renaissance, die op haar beurt veel ontleende aan de Griekse oudheid. 'Het aesthetisch genie, als ik mij zoo mag uitdrukken, was door God zelf in den Griekschen geest gelegd', schreef Kuyper. Wat bij de oude Grieken begon, werd in de renaissance verder ontwikkeld door kunstenaars als Leonardo, Michelangelo en Rafael, die de kerken wisten te verrijken met een 'kunstschat' die volgens Kuyper onovertrefbaar is gebleken.

Kuypers kunstopvatting confronteert ons wel met een schijnbare paradox. Want was de renaissance ook niet de bakermat van de natuurgetrouwe weergave in de kunst die door Kuyper zo werd verfoeid? In de Griekse oudheid, en in nog sterkere mate in de renaissance, waren inderdaad grote ontwikkelingen te zien op het gebied van het natuurgetrouwe nabootsen van mensen en dingen. In werken van Leonardo of Rafael zijn de figuren en de landschappen dan ook indrukwekkend levensecht geschilderd.
Dit classicisme, waarvan Kuyper omstreeks 1900 nog voorstander was, lag toen al geruime tijd onder vuur. In kringen van vooruitstrevende kunstenaars, die we tegenwoordig 'modernisten' noemen, brak men met de renaissance als het grote voorbeeld, met de christelijke en mythologische voorstellingen en ook met de kunsttechnieken die eeuwenlang waren gebruikt om de natuur na te bootsen.
De theosofie, die toen veel kunstenaars en architecten aansprak, beoogt een synthese van wereldreligies, oude wijsheid en moderne wetenschap. Centraal daarin staat een evolutionaire opvatting, waardoor zowel het individu als de cultuur wordt aangespoord om op te klimmen naar steeds hogere niveaus van spiritualiteit. Door platonische en oosterse invloeden ziet de theosoof de materiële wereld als ondergeschikt aan de geestelijke evolutie. De huidige wereld moet afsterven om plaats te maken voor een hogere en betere wereld.
Als jonge kunstenaar van de beweging Cobra (1948-1951) was Constant (C.A. Nieuwenhuys) aanvankelijk fel gekant tegen Mondriaans kunst. Samen met collega’s als Karel Appel en Corneille zocht Constant zo kort na de bevrijding in 1945 naar een betere wereld van vrijheid en spontane expressie. In de spontaniteit van de kindertekening zag Constant een bevrijdingsmotief voor ‘de mens van heden die in een morbide sfeer van onechtheid, leugen en onvruchtbaarheid moet leven’. Constants Cobraschilderijen hebben dan ook iets kinderlijk-primitiefs, met hun schijnbaar onhandig geschilderde figuurtjes.
Constants ludieke New Babylon bleef ondanks de Provo’s een kwestie van verbeelding. Mondriaan voorzag ons van de 'betere wereld’ van zijn Nieuwe Beelding, maar hij was wellicht de enige die daarin werkelijk trachtte te wonen. En Kuypers 'mystieke taak' voor de kunst, speelt die ergens nog een rol? De kunstopvattingen van latere calvinisten als Herman Dooyeweerd en Hans Rookmaaker zijn veel voorzichtiger geformuleerd. En toch bleven zij – en met hen wellicht ook de lezer van dit artikel – gehecht aan het idee dat kunst de taak heeft om ons schoonheid te tonen. We lijsten een kunstwerk in om het te (onder)scheiden van de alledaagse wereld daaromheen. De lijst zorgt voor een venster op een andere wereld, maar wat voor wereld is dat? Is dat een mooiere, betere wereld – juist omdat het kunst is?
**********
Dr. Graham Birtwistle is kunsthistoricus en doceerde tot 2004 aan de VU in Amsterdam. Dit artikel werd in 2011 gepubliceerd in Opbouw.